Lag Ba’Omer

Lag Ba’Omer is weliswaar geen Bijbels feest, maar misschien wel één van de meest mysterieuze Joodse feestdagen. Traditioneel worden er bij dit feest kampvuren aangestoken en komen er duizenden Joden naar de berg Har Meron in Noord-Israël voor gebed en om feest te vieren.

Lag Ba’Omer wordt gevierd om te herdenken en het licht van de Thora te vieren. Ook vanavond zal deze oude traditie in ere worden gehouden, al gelden er dit jaar restricties met betrekking tot het aantal Joden dat op Har Meron toe wordt gelaten.

Lag Ba’Omer betekent letterlijk: de 33ste dag van de Omer. Het was gebruikelijk om op Sjavoe’ot naar de Tempel te gaan om de eerste opbrengst van de (tarwe-)oogst te brengen. De periode tussen de eerste dag van Pesach en Sjavoe’ot bevat precies zeven volle weken (vijftig dagen) en wordt de Omertelling genoemd.

Waarom feest op de 33ste dag?

De Omertijd is eigenlijk een rouwperiode, waarin men zich verootmoedigt voor God, die zo’n rijke oogst geeft ondanks de tekortkomingen van zijn volk. Het klinkt niet zo logisch om midden in die periode feest te vieren.

Daar zijn 2 redenen voor. Ten eerste: 1.800 jaar geleden werden de leerlingen van rabbi Akiva getroffen door een plaag. Precies op de 33ste dag van de Omertelling kwam er een einde aan deze plaag waar veel leerlingen aan gestorven zijn.

De tweede reden is deze: Rabbijn Shimon, die wordt gezien als één van de meest invloedrijke rabbijnen ooit, overleed op deze dag. Hij was een leerling van rabbi Akiva en de schrijver van de Zohar, het meest mystieke commentaar op de Thora. Rabbijn Shimon gaf zijn leerlingen de opdracht zijn sterfdag in vreugde door te brengen. Hij zag het leven op aarde als een wachtkamer voor de komende wereld.

Van de Thora wordt ook gezegd dat deze licht op de wereld laat schijnen. Rabbijn Shimon werd gezien als iemand die omgeven was door dit licht. Zijn huis zou volgens de overlevering op zijn sterfdag door een intens licht omgeven geweest zijn. Daarom worden er op Lag Ba’Omer kampvuren aangestoken. Als herinnering aan dit spirituele licht, en om elkaar op grote afstand te laten zien met elkaar verbonden en in leven te zijn. Het graf van de rabbijn is op de berg Har Meron.

Lag Ba’Omer begon dit jaar op 29 april 2021 bij zonsondergang en duurt tot de avond van 30 april.

Bron: www.joods.nl

Sefirat Ha’omer – je dagen tellen

De christelijke feesten Goede Vrijdag, Pasen en Pinksteren hebben alle hun oorsprong in de cyclus van de Joodse feesten – eigenlijk: de Feesten van de Heer. In de Joodse traditie is er tussen Pasen en Pinksteren eigenlijk nog een “feest”, of eigenlijk: een dagelijks terugkerende ceremonie in de tijd tussen Pasen en Pinksteren: het “tellen van de Omer”, Sefirat Ha’omer.

Wat is een “omer”?

De omer is een maat voor graan. Op de dag na de sabbat van het Pesachfeest (wat overigens de dag van Jezus’ opstanding was) werd er een beweegoffer gebracht van de eerste rijpe schoven gerst, naar traditie een hoeveelheid van een omer, een dagrantsoen. Lees daar meer over in het artikel Pasen – het Feest van de Eerstelingen.

Oorsprong

De gerstoogst startte met het aanbieden van de Eerstelingen van de oogst aan God. De gerstoogst was met Pinksteren afgelopen, dan startte de tarweoogst. Tegelijk met het aanbieden van de Eerstelingen begon het tellen van de dagen tot aan Pinksteren. Negenenveertig dagen wordt er geteld, op de vijftigste dag wordt Sjavoeot (Pinksteren) gevierd.

Inhoud

De Omertelling houdt in dat elke dag hardop geteld wordt, voorafgegaan door het reciteren van een zegening en gepaard met het lezen van bijbelgedeelten zoals Psalm 67:2,3: “God zij ons genadig en zegene ons, Hij doe zijn aanschijn bij ons lichten; opdat men op aarde uw weg kenne, onder alle volken uw heil“.
Enerzijds als een herdenking aan de omer-ceremonie in de Tempel van Jeruzalem. Maar ook als een voorbereiding op het Pinksterfeest, in de Joodse traditie de dag dat Mozes de Thora ontving, het Woord dat vrijmaakt. Door elke avond na het harde werken de dag hardop te tellen, leefde men vanzelf toe naar die vijftigste dag, het Pinksterfeest.

Tellen om wijs te worden

Het aanbidden van de Eerstelingen hield een belofte in: er volgt een grote oogst, maar wijst net als alle feesten vooral naar de dag van bevrijding die God zijn volk in het vooruitzicht heeft gesteld. Eigenlijk is ons hele leven een voorbereiding op die dag, waarop we onze Heer zullen ontmoeten.

En wij, die naar die dag toeleven, worden ook opgeroepen om onze dagen te tellen om “wijs te worden” (Psalm 90:12). Het gaat niet om het bijhouden van de datums, maar het laat je even stilstaan om terug te kijken op wat je die dag gedaan hebt. Om te ontdekken, hoe God je geleid heeft. Of om te erkennen op welke punten je hulp van God nodig hebt. Het helpt je om niet gedachteloos en doelloos te leven en ongemerkt af te dwalen van God die jou wil leiden op zijn eeuwige weg, die uitloopt op een eeuwige bevrijding – als Jezus terugkomt!

Kleine kinderen, kleine zorgen …

Onze kinderen

Er is een kind geboren. Niet zomaar een kind, maar ons kind. ’t Is al weer heel wat jaren geleden. Ik kan me nauwelijks meer herinneren hoe het was om m’n eerste kind in de armen te  houden – mijn eigen kind! Wat een genot. Wat voelden we ons trots als mensen ons kwamen feliciteren. Het hobbelpaard, dat de grootouders als geschenk voor hun kleinkind kwamen brengen, werd met blijdschap in ontvangst genomen. Niet door het kind, dat was zich van goed noch kwaad bewust, maar door ons als ouders. Alsof we er zelf nog gebruik van zouden maken, terwijl we dat stadium toch al lang en breed achter de rug hadden.

Maar al gauw begonnen ook de zorgen: Groeide het kind wel goed? Sliep het wel genoeg? Huilde het niet erg veel? Niet dat het kind daarmee zat. Alleen wij als ouders lagen er soms wakker van. Dat is allemaal goed gekomen.

Gaandeweg werd echter niet alleen het kind groter, ook de zorgen groeiden. Want wildebrassen krijgen vingers tussen de deur, rijden met fiets en al door de ruiten bij de buren, vallen uit bomen, breken armen. En hoe gaat het als ze op de middelbare school komen en de verleidingen van alcohol, drugs, seks en filosofie op ze afkomen? We hebben het allemaal meegemaakt en we weten het: kleine kinderen, kleine zorgen, grote kinderen, grote zorgen.

Wat een voorrecht voor het kind, dat bij al die kleine avonturen in dat grote avontuur van het volwassen worden kan rekenen op ouders die niet ophouden hun kind lief te hebben.

Gods kinderen

Toen ik Jezus aanvaardde als verlosser en door zijn offer de zonde weg deed, werd ik opnieuw geboren. Net als ieder ander die tot geloof komt. We zijn kinderen van God geworden. Maar daarmee is het pas begonnen! Ik was pasgeboren. Ik kon nog niet zoveel, wist maar zo weinig en van wat ik dacht te weten, begreep ik de helft niet. Maar ik lag er niet van wakker. Mijn jeugdig optimisme liet geen ruimte aan zorgen en twijfels. Over mijn ontwikkeling als mens en als kind van God lag bij wijze van spreken alleen de hemelse Vader wakker. Hij waakte over m terwijl ik alleen maar genoot van het feit, dat ik een nieuw begin in m’n leven gemaakt had. Ik dronk Gods Woord in als zuivere melk en je genoot van het feit dat de Heer bij me was en voor me zorgde. En al die christelijke verschillen in theologie, al die interpretaties van moeilijke bijbelteksten, al die verschillende kerkelijke tradities? Interessant hoor, maar niets om wakker over te liggen of krampachtig te doen!

Op een dag komt daar verandering in. Gaandeweg ga je jezelf ontdekken. Je probeert zelfstandig te zitten, te staan, te wandelen. In het begin lukt dat nog niet zo goed. Je struikelt, je valt. Lopen is zo moeilijk in een wereld vol obstakels en verleidingen!

Je probeert God te begrijpen en zijn wil te leren kennen, maar ontdekt dat de christelijke kerk een doolhof gemaakt heeft van dogma’s en gebruiken, waarin je verdwaalt. Waar ben je aan begonnen?!

Maar God, die aan het begin stond – de Vader die ons van voor de grondlegging der wereld kende, de Zoon die in de volheid der tijd verscheen om onze zonden te dragen, de Geest die onze hart geraakt heeft met het Woord van Gods liefde – God is er bij. Hij laat ons niet in de steek, maar voedt ons op. Hij houdt ons niet aan het handje, zodat we geen stap verkeerd kunnen zetten. Maar Hij is er wel om met ons te praten, om onze pijn te delen en ons te leren wat goed en verkeerd is. Tegelijk laat Hij ons de vrijheid om zelf te kiezen, wat we gaan doen. Maar zijn liefde laat ons nooit los.

Het gaat God er niet om, dat we altijd volmaakt handelen. Van Hem mogen we best fouten maken, struikelen of vallen. Hij helpt ons wel weer overeind. Het gaat Hem erom, dat we Hem liefhebben en uit eigen beweging dicht bij Hem willen blijven. Niet omdat het moet, maar omdat we van Hem houden. Hij wil ons niet klein en afhankelijk houden. Hij wil ons niet bang maken, zodat we krampachtig ons best doen om het Hem naar de zin te maken. Hij wil ons sterk en zelfstandig maken. Dat is iets anders dan dat we onafhankelijk van Hem worden. Hij hoopt, dat we Hem uit liefde toegewijd zullen zijn. Sinds onze wedergeboorte is Hij daarom elke dag met ons bezig om zo onze harten voor Zich te winnen en ons aan Hem te binden.

Gods genade die met de komst van Jezus tastbaar is geworden, heeft ons niet alleen heil gebracht, maar voedt ons ook op, zodat we steeds meer leren om God boven alles lief te hebben en onze naaste als onszelf. En hoe meer we groeien, hoe meer de zorgen van de Vader en de Zoon naar ons uitgaan, omdat ook in ons geestelijke leven geldt: kleine kinderen, kleine zorgen, grote kinderen, grote zorgen. Nee, niet de kinderen hoeven bezorgd te zijn – Vader zorgt! En Hij investeert graag liefde, tijd en energie in ons …..

Wat ben je gelukkig als je je ervan bewust bent, dat je een kind van God bent en de Eeuwige zijn vaderarmen in liefde naar je uitstrekt, om je te begeleiden tot je volwassen bent.

Titus 2:11-13:Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden, zodat wij, de goddeloosheid en wereldse begeerten verzakende, bezadigd, rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven, verwachtende de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus“.

De Messias

In twee eerdere artikelen hebben we stilgestaan bij twee grote verhaallijnen in de Bijbel – ze lopen van Genesis door tot Openbaring. De eerst lijn is: God gaat met mensen op weg naar een beloofd land. De tweede lijn is: God bereidt de aarde en de mensen voor op zijn koninkrijk. In dit artikel komt een derde lijn aan bod – noodzakelijk om de einddoelen van de beide ander lijnen te bereiken: de Messias. Het Hebreeuwse woord messias betekent letterlijk “de gezalfde”.

Zalving met olie

In de Joodse traditie worden allerlei dingen met olie gezalfd: de tabernakel en al haar toebehoren (Exodus 40:9-11). De bedoeling daarvan is om deze dingen te “heiligen” – deze voorwerpen mochten maar voor één doel gebruikt worden – de dienst en aanbidding van God.

De Bijbel kent ook het gebruik om mensen met olie te zalven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het verhaal, dat Jezus op bezoek komt bij de Schriftgeleerde Simon, die zijn gast niet begroet met het gebruikelijke eerbetoon – het zalven van zijn hoofd (Lukas 7:44-46). Dat gebruikt was ook in het Oude Testament bekend: God nodigt ons aan zijn tafel en zalft onze hoofden met olie (Psalmen 23:5).

Een ander gebruik van zalfolie kennen we uit het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Hierin wordt olie (in combinatie met wijn) gebruikt als wondverzorging (Lukas 10:33-34).

En tenslotte had het in de jonge christengemeente een pastorale toepassing (Jacobus 5:19) die verband lijkt te hebben met de twee bovengenoemde gebruiken. De zieke die geen hoop meer heeft, ontvangt een teken dat hij/zij welkom is bij God, terwijl hij/zij ook niet alleen staat in zijn worsteling en moeite. De aanwezigheid van de oudsten symboliseert de verbondenheid met de hele gemeente. Samen staan zij in de worsteling van het leven in een gebroken wereld en tegen verleidingen.

De Messias

In het oude Israël werden ook mensen met olie gezalfd. Daarbij ging het over het aanstellen in een speciale functie: priesters werden gezalfd (Exodus 28:41), evenals de koning (1 Samuel 9:16). Het is mogelijk dat ook profeten gezalfd werden, getuige de opdracht aan Elia om Elisa tot profeet te zalven (1 Koningen 19:15-16). Maar omdat er bij de feitelijke aanstelling van Elisa niets over een letterlijke zalving wordt vermeld, is het denkbaar, dat het woord ‘zalven’ hier overdrachtelijk gebruikt wordt. De betekenis van de zalving is, dat de Geest van God mensen aanstelt voor een bepaalde taak en in staat stelt die taak te volvoeren.

Hoewel er dus meerdere “gezalfden” waren, heeft de naam Messias vooral betrekking op de gezalfde Koning. Niet eens zozeer op de koningen die in de loop der tijd over Israël geregeerd hebben, maar op een toekomstige Koning. Ze verwachten dat aan het eind der tijden Gods Koning komt om Israël van alle vijanden te bevrijden. Hij zal recht en vrede aarde brengen – niet alleen voor Israël, maar voor alle volken der aarde.

Een steeds herhaalde belofte

In de Bijbel blijkt de belofte van een toekomstige Verlosser steeds terug te keren. De eerste keer dat die belofte gegeven wordt is in Genesis, direct na de zondeval van Adam en Eva: het zaad van de vrouw (Genesis 3:15) zal de zonde uiteindelijk teniet doen. De mens is wel aangesteld als koning om de aarde te beheren en te onderhouden, maar wacht op de zoon die ooit geboren zal worden, die de aarde tot haar bestemming zal brengen.

Deze belofte wordt hernieuwd aan Abraham. Als hij zich zorgen maakt dat hij geen erfgenaam heeft, verzekert God hem: uw eigen zoon zal erfgenaam zijn van alle beloften (Genesis 17:15).

Uiteindelijk groeit Abrahams nageslacht uit tot een volk en de belofte wordt van vader op zoon doorgegeven. Abrahams kleinzoon Jacob wijst Juda aan als leider van Israël (Genesis 49:8), totdat “hij komt die er recht op heeft” (Genesis 49:10-NBV). Deze voor vertalers wat duistere zin lijkt te zeggen, dat de heerschappij van Juda uiteindelijk vervuld zal worden als er een koning opstaat, die door Israël erkend wordt en aan wie de andere volken zich onderwerpen.

De belofte aan Juda lijkt in vervulling te gaan als één van zijn nazaten koning van geheel Israël wordt: David. God belooft hem, dat de troon van David voor altijd vast zal staan (2 Samuel 7:16). David heeft daarbij niet alleen aan zichzelf of zijn troonopvolger, Salomo, gedacht. Hij begreep, dat deze belofte over een verre toekomst spreekt (2 Samuel 7:18-19). De profeten van Israël werken deze gedachte verder uit. De ‘grote’ en de ‘kleine’ profeten schrijven steeds weer over deze knecht van de Heer, deze grote Koning.

Het Nieuwe Testament

Als je met deze gedachten het Nieuwe Testament opslaat, moet er iets van herkenning zijn. Want het eerste hoofdstuk begint met: Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham. De lijn die in het begin nog vaag was – het zaad van de vrouw – en allengs duidelijker werd, wordt hier heel concreet. Hier is de zoon waar Eva naar uitkeek, de erfgenaam van Abraham, de zoon van David.

Tegelijk worden in het verhaal van Jezus Christus (Jezus Messias!) andere teksten duidelijk – zoals die waarin David zijn zoon aanspreekt als: mijn Heer. Zoals die waarin God zegt, dat Hij de enige Verlosser is. Want Jezus is mens en als zodanig de erfgenaam (=zoon) van David, Abraham en Adam, de “Mensenzoon” of “Zoon des mensen”, maar tegelijk is Hij veel meer dan dat: de eeuwige God.

Terwijl aan het begin van het Oude Testament gesproken werd over het “zaad van de vrouw”, eindigt het Nieuwe Testament met de nederlaag van de oude slang en de overwinning van de Grote Koning, die recht en vrede op aarde brengt en de eenheid tussen hemel en aarde weer herstelt.

God is Koning

De Bijbel is de bron van alle informatie die we over God hebben. We lezen het vaak als losse, op zichzelf staande verhalen, of aansprekende teksten. Niks is mee, maar laten we eens proberen de Bijbel te zien als een samenhangend geheel, als een voortschrijdend verhaal. In een vorig artikel heb ik aan de hand van 7 bijbelse personen één constante factor in het bijbelverhaal laten zien: God die bezig is zijn scheppingswerk af te maken en begint steeds bij één persoon. In dit artikel volg ik een andere constante in de Bijbel: het koninkrijk van God.

Gods plaatsbekleder

In het begin van de Bijbel wordt er niet over een koninkrijk gesproken. Maar dat wil niet zeggen, dat God daar niet aan dacht. Uit de woorden van Jezus is op te maken, dat God vanaf het begin van  plan is geweest om zijn Koninkrijk op aarde te vestigen. In de gelijkenis van de bokken en de schapen zegt de Mensenzoon, dat het koninkrijk al vanaf de schepping voor de mensen bestemd is (Matteüs 25:34). Maar wat zien we daarvan in Genesis 1?

Als de aarde is toebereid, maakt God de mens, aan wie Hij de heerschappij over de aarde toevertrouwt (Genesis 1:26). De begrippen koninkrijk en heerschappij horen in de Bijbel bij elkaar. Adam en Eva zijn Gods plaatsbekleder op aarde, die zij in Zijn naam zullen beheren. Door met God te wandelen, zouden ze daartoe in staat zijn.

Maar vanaf de zondeval stelden de mensen zich meer en meer autonoom en onafhankelijk van God op. Zelfs een tussentijds ingrijpen van God – de zondvloed! – gaf maar even soelaas. Je zou Noach kunnen zien als opvolger van Adam, maar toen de wereldbevolking toenam en er volken ontstonden, kwam de heerschappij bij de leiders van de volken, de koningen te liggen. Maar zij waren er niet op uit namens God de aarde te beheren. Zij streefden eigen grootheid na. En de gedachte aan een Koninkrijk van God leek uit het zicht verdwenen.

Op de troon van God

God heeft de gedachte aan Zijn Koninkrijk op aarde echter niet opgegeven. Bij de uittocht van Israël uit Egypte, de geboorte van de natie Israël, wordt er (voor het eerst) openlijk over gesproken. Na de doortocht door de Rode Zee roept Mozes God tot koning uit met de woorden: ‘De Heer is koning voor eeuwig en altijd!‘ (Exodus 15:18).

Israël had op den duur niet genoeg aan een koning die je niet kon zien. Zij riepen uiteindelijk om een mens als koning: “Benoem liever een koning om ons te besturen, zoals alle andere volken er een hebben” (1 Samuël 8:5-7). Maar God bleef trouw aan zijn volk. Na een kort intermezzo waarin ze een koning hadden die aan hun wensen leek te voldoen, gaf Hij de heerschappij over Israël en Juda aan David (2 Samuël 12:8). Een koning die koning onder God wilde zijn; een man naar Gods hart. Hij en zijn zonen na hem regeerden op de troon van de Heer (1 Koningen 29:23). God verbond daar een belofte aan voor een verre toekomst: een nakomeling van David voor eeuwig zou regeren – over Israël en alle andere volken (2 Samuël 7:19).

Koning en koninkrijk

Het Nieuwe Testament beschrijft de komst van de Messias, Gods koning. Want met de komst van Jezus was de oprichting van dat eeuwig koninkrijk heel dichtbij gekomen. Jezus heet tientallen keren over dat Koninkrijk gesproken. Maar het ongelofelijke gebeurde: de laatste zoon van David, de Zoon van God, vond maar weinig gehoor. Zelfs zijn volgelingen realiseerden zich nauwelijks, dat deze Jezus dezelfde was als de Heer in het Oude Testament. Als God werd Hij verworpen om koning te zijn, maar nu werd Hij ook als mens afgewezen (vgl. Lucas 19:12-14).

De belofte van God aan Israël was: de Messias zal vanuit Jeruzalem regeren over Israël en alle volken. Er zal vrede zijn en alle volken komen jaarlijks naar Jeruzalem om met Israël de feesten van de Heer te vieren. Die belofte is in de tijd van het Nieuwe Testament niet in vervulling gegaan. Maar ook niet herroepen.

De beloften aan Israël over de komst van de Messias, die met grote macht en heerlijkheid komt om de aarde vullen met gerechtigheid en vrede, blijven bestaan. Jezus vertelt in zijn “rede over de laatste dingen” dat die beloften vervuld zullen worden bij de komst van de Zoon des Mensen, zijn eigen “wederkomst” (Matteüs 24).

Koninklijk leven

In afwachting van de vervulling van Gods beloften is het Koninkrijk van God alleen zichtbaar voor hen die het zoeken en de moeite nemen naar “kleine” dingen te kijken. Niemand, Jood noch niet-Jood, hoort zomaar bij dat Koninkrijk. Je moet ervoor opnieuw geboren worden (Johannes 3:3-7). En gelukkig zijn er mensen die God en zijn Zoon als Koning in hun hart kennen. Mensen die Jezus als Verlosser aanvaarden, zowel uit de Joden als uit de niet-Joden. Zij zien met reikhalzend verlangen uit naar een beter vaderland (Hebreeën 11:16), dat uit de hemel zal neerdalen (Openbaring 21:2). Dat motiveert hen om in de tussentijd als een vooruitgeschoven missiepost van het Koninkrijk koninklijk te leven. Hun levensstijl toont iets van de kenmerken van het Vrederijk. Omdat ze door de heilige Geest getransformeerd worden, groeien er in hun levens vruchten als rechtvaardigheid, vrede en blijdschap (Romeinen 14:17), liefde, kracht en bezonnenheid (2 Timoteüs 1:7). En dat betere Vaderland? Dat komt! Zeker weten.

Driekoningen

Deze week was het Driekoningen. In sommige kringen wordt dat gevierd, maar wij kennen die gewoonte niet zo. We hebben het verhaal wel even aangehaald in de adventstijd. Alleen het begin van hun reis hebben we genoemd. Toch is het wel aardig om eens bij het verhaal stil te staan.

Na een lange reis komen ze in Israël aan. In Jeruzalem, op zoek naar de koning der Joden. Ruim een jaar geleden hebben enkele magiërs in een Oosters land een bijzondere ster gezien.

Wie zijn deze mannen? We weten niet veel van ze. Waar komen ze nu precies vandaan? Met hoeveel zijn ze? Hoe heten ze? Hoe komen ze aan hun kennis over die ster? We kunnen slechts gokken.

Zo gaat het verhaal dat ze met z’n drieën waren en luisterden naar de namen Caspar, Melchior en Balthasar. Dat zijn Perzische namen, maar in andere versies van het verhaal hebben ze Griekse en Hebreeuwse namen. In dat verhaal zijn ze niet alleen wijs, maar ook nog koning. We zullen ons het hoofd er niet over breken. Het ontbreken van die gegevens in het Bijbelse verhaal, betekent blijkbaar dat die voor het verhaal – en voor ons – niet echt van belang zijn.

We weten we dat ze uit het Oosten komen. Dat lijkt te wijzen op het gebied van de Eufraat en de Tigris. In de oudheid waren dat Babel en Perzië. Een nieuwe vertaling houdt het bij het Griekse woord dat door Matteüs gebruikt wordt: “magoi”, magiërs. Nu kennen we in de Bijbel wel de wijzen van eerder genoemde landen, bijvoorbeeld uit het verhaal van Daniël. Dat waren astrologen, dromenuitleggers, tovenaars. Maar daarnaast waren het geleerden, astronomen, wiskundigen en raadgevers van koningen. Dat zou kunnen, maar een toelichting op dit punt blijkt voor Matteüs niet relevant geweest te zijn.

Wel relevant is, dat ze een ster zagen, die voor hen bijzonder was. Wat er zo bijzonder aan was, weten we niet. Wat het een nieuwe ster? Of een bijzondere constellatie van sterren, waardoor meerdere sterren vanuit de aarde gezien één grote ster vormden? Dat blijft een raadsel. Maar wat we wel weten is, dat zij om de één of andere reden menen ze te weten wat die ster betekent. Zou het zijn omdat een verre voorganger, Bileam uit Petor aan de Eufraat, omstreeks 1500 voor Christus, in de tijd van Mozes, een profetie over Israël had uitgesproken, waarin hij probeerde dat volk te vervloeken, maar in plaats daarvan een belofte uitsprak over een glorieuze toekomst, als er “een ster zal opgaan uit Israël” (Numeri 24:17). Opnieuw: we weten niet of ze deze profetie kenden.

Maar nu zijn ze in Jeruzalem, aan het hof, waar geen koning geboren is …. Maar de koning van Israël heeft ook wijzen, Schriftgeleerden en Farizeeën, die wel weten waar een koning geboren zou moeten worden, in Betlehem. Niet dat zij of koning Herodus enige waarde hechten aan die profetie van Micha (Micha 5:1) – laat die vreemdelingen zelf maar ontdekken dat ze sprookjes najagen. Herodes, de koning, was nog wel nieuwsgierig: wanneer hadden ze die ster gezien? O, meer dan een jaar geleden?

De wijzen gaan naar Betlehem en worden  onderweg verrast door de ster, die ze ook in het Oosten gezien hadden. Die brengt hen naar het huis waarin Jozef en Maria wonen. Ja, de romantische vertelling van het Kerstverhaal laat hen de stal binnengaan, maar in de Bijbel is duidelijk sprake van een huis. En Jozef en Maria zitten natuurlijk niet meer in een stal, een jaar of meer na de geboorte. In het afgelopen jaar is er wel wat gebeurd. Hun tocht naar Betlehem vanuit Nazareth heeft geresulteerd in een permanent verblijf in Betlehem. Verder is het jaar rustig verlopen. Toen Jezus 8 dagen oud was, is hij besneden (Lukas 2:21). Toen Hij 40 dagen was, hebben ze Hem meegenomen naar Jeruzalem om Hem in de tempel aan de Heer toe te wijden (Lukas 2:22-23).

Maar nu is er opeens leven in de brouwerij – een paar vreemdelingen! Verlate kraamvisite. Ze brachten eer aan het kind – andere vertalingen spreken over aanbidding – en gaven rijke geschenken. Best bijzonder. Blijkbaar zien ze iets goddelijks in Hem. Daarom wordt het feest ook wel “epiphanie” of “openbaring van de Heer” genoemd.

Wij zeggen nu, achteraf: Dit bezoek is symbolisch voor de niet-Joden die in later tijd hun leven aan Hem zullen toevertrouwen,  en Hem zullen herkennen en aanbidden als hun Redder en Heer. Maar dat wisten Jozef en Maria nog niet.

Hun leven wordt opeens overhoop gegooid. De bezoekers worden in een droom gewaarschuwd om een andere weg naar huis te nemen en hun belofte aan Herodes om te vertellen wat ze in Betlehem gevonden hadden, niet na te komen. Jozef krijgt van een engel de opdracht om naar Egypte te vluchten, omdat Herodus, argwanend geworden door het uitblijven van die vreemdelingen, zou besluiten alle kinderen in Bethlehem te doden, die daar geboren waren sinds het eerste verschijnen van de ster aan de wijzen.

En die ster? Nooit meer van gehoord. Die had het werk van een evangelist gedaan, of misschien wel van de Heilige Geest. Mensen bij Jezus brengen, zodat het licht in hun hart gaat schijnen.

Het hart van Kerstfeest

Het is druk in Betlehem. De keizer heeft bevolen, dat iedereen zich moet laten inschrijven in de plaats waar zijn oudst-bekende voorvader woonde. De plaatselijke herberg is zo vol, dat er zelfs voor een hoogzwangere als Maria geen plaats is. Zwanger? Een rustig plekje? Privacy? Misschien een bevalling? Vergeet het! Kunnen ze er echt niet bij hebben. Jozef en Maria komen terecht in een niet nader omschreven vertrek, waar een kribbe, een voerbak, staat. Normaal is die ruimte in gebruik als stal. Was het een schuur? Of een spelonk? Het wordt niet nader aangeduid. Het is dus waarschijnlijk niet van belang voor het verhaal.

De herbergier, die Jozef en Maria waarschijnlijk op die plek heeft gewezen, weet niet wat daar gebeurt. Niemand in Betlehem weet dat. De Romeinse stadhouder in Jeruzalem, die alles onder controle moet houden, weet er niets van. De priesters en Schriftgeleerden, die kennis hebben van een goddelijk boek en dus alles (denken te) weten, hebben geen idee wat daar gebeurt. De keizer in Rome, die met een enkel bevel zoveel mensen tegelijk in beweging zette, is totaal onwetend wat zijn bevel teweeg brengt.

Er is één plek, waar precies wordt gadeslagen wat daar gebeurt. In de hemel is grote beroering. Alle engelen in de hemel verheugen zich, omdat ze weten welk wonder zich daar in die stal heeft voltrokken: God is mens geworden! Een grote stap naar de verlossing. Uiteindelijk zal de hele schepping vrij worden van de vloek van de zonde!

Maar al weten de mensen in Betlehem, Jeruzalem en Rome van niets, op twee andere plaatsen op aarde wordt het grote nieuw onmiddellijk bekend.

Ver weg

Ver weg, in het Oosten, ontdekten enkele wijze mannen, dat er iets bijzonders gaande was. Ze worden wijzen of magiërs (Matteüs 2:2) genoemd, maar ook wel aangeduid als koningen. We weten niet met hoeveel ze zijn of hoe ze heten. Maar ze wonen in “het oosten”. Daarmee is waarschijnlijk Perzië bedoeld, waar geleerden en astrologen eeuwenlang de raadgevers van koningen waren. Op het moment van Jezus’ geboorte nemen deze wijzen, , een bijzondere ster waar. Ze weten meteen, dat deze ster betekende, dat er in Israël een koning geboren was! Hoe ze dat weten, zal wel een raadsel blijven, maar misschien kenden zij de profetie die Bileam, ook zo’n Oosterse “profeet”, in de tijd van Mozes over Israël had uitgesproken (Numeri 24:16-17). Ze gaan direct op reis om deze Koning te ontmoeten en Hem hun geschenken aan de bieden. Hun reis neemt ongeveer een jaar in beslag, dus we moeten nog even geduld hebben voor we hun verhaal verder kunnen vertellen.

Dichtbij

In het “Veld van de herders” bij Betlehem, staat de “Kapel der engelen”, die veel toeristen bepaalt bij de eerste kerstnacht.

Maar ook dichtbij, op de velden van Efrata, een oude naam van Betlehem (Micha 5:1), wordt het nieuws bekend. Daar is in de nacht geen mens te bekennen, met uitzondering van een stel herders, die waken over de schapen. Zij krijgen bezoek van een engel, omringd door een grote legermacht van engelen, die hun vertelt wat er gebeurd is. Hij maant hen om naar de kribbe in Betlehem te gaan. En zij weten wel, waar de kribbe van Betlehem staat! Ze haasten zich naar Betlehem (Lukas 2:15-17), want ze willen het Kind zien.

Het hart van het Kerstfeest

Deze twee verhalen laten in een notendop zien, waar het Kerstfeest om draait: God roept mensen om Jezus te leren kennen. Om overweldigd te worden door zijn grootsheid, die verborgen is in de gedaante van een hulpeloos kind. God die de hemel achter zich laat om bij de mensen te zijn. Om één met hen te zijn, ze in zijn hart op te nemen en zo te redden van zonde en dood. En ze komen – van dichtbij en veraf. Paulus zegt later, dat Jezus vrede verkondigt aan heidenen en Joden. Aan hen die veraf zijn en aan hen die dichtbij zijn (Efeziërs 2:17-18). Je  hoeft alleen maar te komen en Jezus in je hart te sluiten. Dat is het hart van het Kerstfeest.

Foto: Plein in Betlehem met de Geboortekerk, eigenlijk twee kerken: een Rooms-Katholieke en een Grieks-Orthodoxe. Al sinds de 2de eeuw gaat het  verhaal dat Jezus in een grot die zich onder de kerk bevindt, geboren zou zijn.

Feest van verwachting en verwondering

Advent gaat over wat wij verwachten. De afgelopen weken hebben we er een paar dingen uitgelicht: Hoop, Vreugde, Redding. Allemaal dingen waar we naar uitzien. Maar krijgen we ook wat we verwachten?

Verwondering

De afgelopen weken hebben we stilgestaan bij een paar mensen in de Bijbel, bij wie hoop gewekt werd. Die zijn gaan uitzien naar de dingen die God gaat doen. Maar waar keken ze naar uit? Wisten ze dat eigenlijk wel?

Zacharias raakte ontroerd van de boodschap die hem gebracht werd. Zo mooi, maar ook : zo onbegrijpelijk. Maar dat hij niet meer de leeftijd had om vader te worden, was nog niets vergeleken bij de woorden die over zijn gezegd werden.

En als de mensen Zacharias’ zoon zien en uit Zacharias’ mond het verhaal horen dat eraan vooraf ging, zijn ze allemaal verwonderd. Er gebeurt iets waarvan ze beseffen: dit is groots, te groots om het te kunnen bevatten.

Maria was ontroerd door de woorden die de engel tot haar sprak. Maar ze begreep niet hoe het kon gebeuren. En evenmin snapte ze de strekking van wat over haar zoon gezegd werd. Ze uit haar ontroering en verwondering in een lofzang als ze bij Elisabet en Zacharias komt: God heeft naar mij omgezien. Hij heeft Zich het lot van Israël aangetrokken, Hij gedenkt aan barmhartigheid voor hen die Hem te rug toekeerden.

En als haar Zoon geboren is, voegen zich velen bij haar die delen in de verwondering: de herders en allen die hun verhaal hoorden! Die verwondering hoort helemaal bij Kerst: “Komt, verwondert u hier, mensen, ziet, hoe dat u God bemint”.

Verwacht en onverwacht

Advent gaat over verwachting. Of misschien moeten we het nauwkeuriger verwoorden: over wat we verwachten en niet krijgen en ook over wat we niet verwachten en toch krijgen.

De hoofdrolspelers in het Bijbelverhaal waren allemaal Joden. Zij verwachtten de Messias, die als een Koning voor hen zou strijden. Ze krijgen niet wat ze verwacht hadden. Het feit dat Hij in een heel andere gedaante komt – als een klein kind – verwondert hen. Hij is bij zijn komst een toonbeeld van zwakheid en afhankelijkheid. Niet iemand die tot de verbeelding van de massa spreekt, maar wel iemand je hart raakt en ontroert. Maria zal, ten voorbeeld voor ons, alles wat ze hoort en ziet in haar hart bewaren en overdenken en zo proberen het geheim te ontdekken hoe haar zoon, zo klein en hulpeloos, haar leven kan veranderen.

Maar al krijgen ze (nog) niet de Koning naar wie ze uitkijken, ze krijgen iets anders dat ze wellicht niet verwachten. Want in alle woorden die over het kind van Maria gezegd worden (en over God, maar dat is hetzelfde!), komt naar voren hoe God denkt over de mensen. Dat zijn gebroken mensen; mensen die te weinig liefde ontvangen en geven; halve heiligen en hele zondaars. Maar juist deze gebroken mensen zijn Gods favorieten! Gebroken, maar tóch geliefd! Een onverwachte genadige boodschap, die alles met Kerst te maken heeft. Een boodschap die het waard is om in onze harten geborgen te worden.

Kerst is een uitdaging om ons zo op Jezus te focussen, dat Hij niet meer uit ons hoofd en hart is weg te denken, omdat we gevuld worden met zijn liefde, genade en barmhartigheid.

 

Foto: De Kerk van der Verheerlijking, hoog op de top van de Berg Tabor, waar enkele leerlingen van Jezus even iets zien van de heerlijkheid van Jezus, die in het Kerstverhaal wel vermoed wordt, maar nog niet zichtbaar is.

 

 

Een boodschap van redding

Jozef is een timmerman. Eigenlijk wel een raar beroep voor iemand wiens stamboom uitsluitend uit hooggeplaatsten bestaat en teruggaat op mensen als koning David, Abraham, Noach en Adam (Lukas 4:23-38). Zijn werkplaats is in Nazaret in het afgelegen en niet in tel zijnde Galilea. Volgens de overlevering op de plaats waar nu de St. Joseph Church staat. Hij is ondertrouwd met Maria, wier stamboom ook teruggaat op Abraham. Heel in de verte zijn ze neef en nicht. Volgens overlevering is hij wel een stuk ouder dan Maria. Dat zou de reden kunnen zijn, dat we in het bijbelverhaal niet meer over hem horen als Jezus 30 jaar is.

Natuurlijk blijft het voor Jozef  niet verborgen dat Maria zwanger is. Ze zijn ondertrouwd, maar hebben, zoals toen gebruikelijk, nog geen seks met elkaar. Dus wat doet Jozef als hij ontdekt, of van haar hoort, dat ze zwanger is? Hij wil haar niet aan de schandpaal nagelen en besluit om in stilte de verloving te verbreken, zodat ze met de vader van het kind kan trouwen. Zo doet een “rechtschapen” (rechtvaardig) iemand dat (Matteüs 1:18-19).

Maar zover komt het niet. Want zoals er een engel verscheen aan Maria, zo gebeurt dat ook bij Jozef. De engel  verschijnt hem in een droom. Allereerst om heem gerust te stellen: Maria is hem niet ontrouw geweest; er is geen ander voor haar, Jozef kan rustig met haar trouwen. Snapt Jozef het nu? Waarschijnlijk niet, omdat het niet te begrijpen is, hoe je zwanger kunt worden zonder man. Ook al is door de profeet al eeuwen geleden iets gezegd over een maagd  die zwanger wordt (Jesaja 7:14).

Bovendien krijgt Jozef een opdracht met betrekking tot het kind dat uit Maria geboren zal worden en dat in het gezin van Jozef en Maria zal opgroeien met de kinderen die Jozef en Maria samen nog zullen krijgen. Hij moet het kind een naam geven: Jezus. Een naam met een betekenis. Het is de Griekse uitspraak van de Hebreeuwse naam Yeshua, afkorting van Jehoshua, en betekent: “de redding is van de Heer“, of: “de Heer redt”. En de bijbehorende uitleg is: dit kind zal de mensen redden van hun zonden (Matteüs 1:21).

Het volk Israël voelt zich in die dagen bedreigd in het bestaan. Ooit een volk dat geschapen was om met God te wandelen (Micha 6:8), zijn ze geworden tot een volk dat God kwijt is. Net als alle andere mensen, trouwens (Efeziërs 4:18). Maar voor al die mensen is er hoop; de redding is aanstaande: de Redder komt! Misschien worden niet alle problemen opgelost, maar Hij zal het mogelijk maken om weer met God te wandelen!

 

Foto: St. Joseph Church in Nazareth

Een boodschap van vreugde

Als Maria hoort dat ze zwanger wordt, gaat ze naar haar verwante Elisabet. Die woont – volgens de overlevering – in Ein Karem, een dorpje even ten zuidwesten van Jeruzalem. In de moderne tijd is het door de uitbreiding van Jeruzalem een buitenwijk van de grote stad geworden.

Deze Elisabet was ondanks haar hoge leeftijd al 6 maanden zwanger. Dat kwam zo. Ze en haar man hadden gehoopt kinderen te krijgen, ervoor gebeden ook. Maar nu zijn ze te oud zijn om nog kinderen te kunnen krijgen. Maar toen haar man, Zacharias, als priester in de tempel bezig was bij het reukofferaltaar, verscheen hem een engel. Die beloofde hem en zijn vrouw blijdschap en vreugde: ze zouden een zoon krijgen (Lukas 1:13-14). En Elisabet is zwanger geworden ….

Dat was al 6 maanden geleden. Maria gaat naar haar toe en zal 3 maanden bij Elisabet blijven – tot de geboorte van het kind.

Maria valt bij aankomst in het huis van Zacharias een opmerkelijk welkom ten deel (Lukas 1:41-44). Elisabet heet haar welkom. Natuurlijk is ze blij dat Maria haar in de laatste maanden van haar zwangerschap komt bijstaan. Maar de oorzaak van haar vreugde is nog meer het kind dat Maria bij zich draagt. Elisabet weet in een flits dat dit kind zo anders is dan andere kinderen. Door de heilige Geest weet ze dat dit kind haar Heer is! En niet alleen zij verheugt zich. Het nog ongeboren kind in haar schoot, dat later de naam Johannes krijgt, bijgenaamd de Doper, springt van blijdschap op! Van hem was al gezegd, dat hij een belangrijke rol zal krijgen in de heilsgeschiedenis (Lukas 1:15-17). Hij moet Gods volk klaar maken om de Heer te ontvangen, die als de “Messias” (Hebreeuws voor “Christus”) zal komen en het hele volk van Israël blij zal maken (Lukas 2:10-11).

Maria antwoordt op die onverwachte begroeting met woorden die wij kennen als de “Lofzang van Maria”. Daarin gaat het over de blijdschap die God schenkt, omdat Hij omkijkt naar nederige mensen en grote dingen doet aan mensen die eerbied voor God hebben. Hij voorziet in de nood van hongerigen en is barmhartig.

Drie maanden later is Johannes geboren. Al die tijd hebben we Zacharias niet gehoord – hij kan sinds zijn ontmoeting met de engel niet meer praten. Maar bij het zien van Johannes vindt hij de spraak terug en verheugt zich over 2 kinderen: het nog ongeboren kind wordt eerst genoemd (Lukas 1:68-73), omdat Hij als zoon van David, de belangrijkste zal zijn: de Koning, de Messias, die Israël vreugde komt brengen en de aarde vol zal maken van vrede en vreugde. Zijn eigen zoon wordt als tweede genoemd, die het volk Israël zal voorbereiden om de Koning te ontvangen: hij zal het licht van Gods beloften laten schijnen over mensen in die in de schaduw van de dood leven en hun de weg van de vrede leren.

De diepste oorzaak van al deze vreugde is, dat God ons door het kind dat op dat moment nog niet geboren is, zijn heil wil schenken, de vergeving van de zonden (Lukas 1:77-78).

 

Foto: Zicht op Ein Karem met de Johannes-de-Doperkerk

Een boodschap van hoop

Vergane glorie

De stemming in Israël zal bedrukt geweest zijn. De stad Jeruzalem, gedomineerd door een grootse tempel, ademde de sfeer van een roemrijk verleden. Duizend jaar geleden waren er grote koningen die in de regio (aanvankelijk Saul, maar later nog veel meer: David) en ver daarbuiten (Salomo) naam gemaakt hadden. Daarna was het helemaal misgegaan met Israël.

Maar toen er een einde kwam aan de ballingschap en het volk weer in het eigen land leefde, leek het langzamerhand toch weer de goede kant uit te gaan. Na veel vallen opstaan bevrijdden ruim 100 jaar geleden de Makkabeeën Israël van vijandige overheersing. Dat leek het voorspel tot de glorieuze toekomst van Israël die door de oude profeten voorzegd was.

Maar ook die hoop is nu helemaal vervlogen. De macht van de Romeinen was alleen maar toegenomen. Sinds Gaius Octavianus zich opgewerkt heeft tot keizer van het Romeinse rijk, keizer Augustus, kun je er wel op wachten, dat Israël uiteindelijk, net als zoveel andere volken, in de volkerenzee van het Romeinse Rijk zal opgaan. Hoe heeft het zover kunnen komen met Gods volk?

De neergang van Israël wordt geïllustreerd in de persoon van Maria – een nakomeling van Israëls grote koning. Geen prinses, maar de verloofde van een timmerman. Wonend in een uithoek van het land, die smalend wordt aangeduid als het gebied van de “heidenen” (Jesaja 9:1; Matteüs 4:15).  Wie had dat ooit kunnen denken?

Woorden van hoop

Juist naar die troosteloze uithoek stuurt God zijn boodschapper Gabriël. Zijn woorden getuigen van hoop.

In de eerste plaats voor Maria: “Wees gegroet, begenadigde, de Heer is met u”. Terwijl haar eigen volksgenoten in Jeruzalem neerkijken op degenen die in Galilea woonden, zegt de engel, dat God het helemaal met haar ziet zitten!

Vervolgens wekken zijn woorden hoop voor het volk van Israël. Want het kind wiens geboorte hij aankondigt, zal de beloofde Koning van Israël zijn. En niet alleen van Israël, want volgens de belofte zal Hij over alle volkeren regeren en de aarde vullen met recht en vrede.

Maria snapt het allemaal niet zo goed, maar ze beseft één ding: het Kind dat geboren zal worden, heeft alle antwoorden. Voor haar en alle mensen. Ze put hoop uit alles wat haar over Hem gezegd is. In gedachten is ze er elke dag van haar leven mee bezig.

Voor alle mensen

Het verhaal van Israël is ook het verhaal van alle mensen. Wat is er nog over van Adam, “de zoon van God” (Lukas 3:38)? Hoe ver zijn we verwijderd  van de ’tuin van God’? Is er in onze tijd nog hoop? De woorden die Maria hoorde hebben ons ook vast wat te zeggen? Volgen wij haar voorbeeld?

 

Foto: Nazareth, met de Kerk van de Geboorteaankondiging

Van Adam tot Jezus

We lezen veel in de Bijbel. We staan stil bij prachtige verhalen die tot de verbeelding spreken en waar we wat wijze lessen uit proberen te trekken. Maar andere stukken uit de Bijbel slaan we over – omdat we ze saai of onbegrijpelijk vinden. Maar heb je wel in de gaten,  dat al die verhalen een samenhangend geheel vormen?

In een aantal artikelen laat ik je wat grote lijnen uit de Bijbel zien. Een soort “heilshistorische” benadering van de Bijbel. Zeg maar: de stappen die God zet om de aarde, die in aanvang “woest en ledig” was, vol te maken van Zijn heerlijkheid, te laten delen in Zijn heil.

De eerste lijn zou je kunnen aanduiden als “een herhaling van zetten”. Oppervlakkig bekeken lijkt het wel alsof God steeds opnieuw begint en iets anders “probeert”. Steeds begint het met één enkel persoon. We volgen er een paar.

Adam

Het begint in Genesis, met de schepping van hemel en aarde, die klaar gemaakt werden als een thuis voor de mens. Wat is God blij als Hij het resultaat van zijn werk ziet: de mens op de voor hem toebereide aarde. Het is “heel goed” (Genesis 1:31).

Adam, en even later ook Eva, begint aan een ontdekkingstocht met een minimum aan informatie – eet niet van die ene boom. Maar met een begeleider van formaat: God die met hem wil wandelen (Genesis 3:8). Ze kennen geen kwaad en leven enige tijd in volmaakte onschuld.

Maar dat verandert al gauw – ze leren het kwaad kennen. Daarom komt er een opdracht bij: Heers over de zonde door goed te handelen, zodat je iedereen recht in de ogen kunt kijken (Genesis 4:6 NBV). Zal de mens daartoe in staat zijn?

Noach

Vele generaties later bleek de aarde echter “vol geweldenarij en boosheid” te zijn. God vindt maar één persoon die daarin niet meeging en “rechtvaardig” was: Noach. Met die ene man gaat God verder. Natuurlijk blijft de opdracht om goed te doen en zo over de zonde te heersen bestaan, maar er komt wat bij. Je zou kunnen zeggen dat er een rechterlijke macht, een regering ingesteld wordt die erop toeziet dat er recht gedaan wordt en de bedrijvers van kwaad gestraft worden (Genesis 9:6). Zal dat het gewenste resultaat opleveren?

Abram

De (menselijke) regering op aarde komt in handen van machthebbers als Nimrod, de eerste (of: belangrijkste) van hen, in Babel (Genesis 9:8-10). Al gauw blijkt, dat die niet altijd het goede najagen, maar ook of vooral gesteld zijn op eigen eer en grootheid (Genesis 11:4).

Dat is het moment dat God een nieuwe stap zet en kiest één man, Abram, die God later aanduidt als “mijn vriend” (Jesaja 41:8). Abram, die later Abraham genoemd wordt, wordt rijkelijk overladen met beloften. Hij krijgt geen opdrachten mee, alleen beloften. Hij gelooft God op Zijn woord. Met vallen en opstaan wandelt hij als een pelgrim met God en houdt hij zijn ogen gericht op de belofte – de stad waarvan God de ontwerper is (Hebreeën 11:8-10). Het hemels Jeruzalem? Zijn nakomelingen zijn erfgenamen van die belofte.

Mozes

Abrahams erfgenamen worden tot slaven gemaakt in Egypte, maar God vergeet zijn belofte niet. Hij verlost zijn volk, zoals Hij ze noemt, uit de slavernij door Mozes, een man met wie God als een vriend omgaat (Exodus 33:11). Als hen na de uittocht uit Egypte gevraagd wordt of ze op dezelfde manier als Abraham met God willen omgaan (Exodus 19:4-6), blijkt het geloof in de onzienlijke God en zijn belofte hen te moeilijk te zijn. Ze hebben behoefte aan iets meer concreets en willen graag een extra clausule opnemen in het verbond dat God met Abraham had gesloten: God moet ze precies vertellen wat ze moeten doen (Exodus 19:8). Dat resulteert in een nieuw verbond, de wet, die God hen geeft door bemiddeling van Mozes. Priesters en Levieten zullen het volk leiding geven en onderwijzen in de wet (Maleachi 2:6-7). Zal dit hen in staat stellen het goede te doen en het kwade te laten?

David

In de loop der jaren blijkt die wet niet in staat om hen te maken tot andere mensen, die altijd het goede nastreven. Zijzelf denken een aanvoerder, een leider, nee, een koning nodig te hebben, zoals andere volken die ook hebben (1 Samuël 8:5). God geeft hun wat ze vragen: een koning om tegen op te zien, koning Saul. Hij beschermt hen tegen hun vijanden, maar vergeet hen te leren op God te vertrouwen. Maar na zijn dood komt er toch een nieuw begin met zijn opvolger: David, een man naar Gods hart. Maar helaas kan dat niet van al zijn opvolgers gezegd worden. Tot de laatst bekende nakomeling van de man naar Gods hart.

Jezus

We zijn inmiddels in het Nieuwe Testament aangeland, waarin we al op de eerste pagina voorgesteld worden aan de erfgenaam van de beloften aan Abraham en David:  Jezus van Nazaret. Met Hem wordt een volgende stap in de heilsgeschiedenis gezet. Een heel bijzondere. Bij alle voorgaande stappen werden de mensen uitgedaagd om met nieuwe hulpmiddelen de strijd aan te gaan om rechtvaardig te handelen, anderen lief te hebben als zichzelf en iedereen goed te behandelen. Maar Jezus biedt aan om mensen van binnen te veranderen, opnieuw geboren te laten worden.

 

Grote lijnen in de Bijbel

We lezen veel in de Bijbel. Natuurlijk in de kerk, maar ik hoop, dat je voor jezelf ook regelmatig de Bijbel leest. We staan stil bij prachtige verhalen die tot de verbeelding spreken en waar we wat wijze lessen uit proberen te trekken. Maar we zijn ook wel een beetje selectief. Hele stukken uit de Bijbel slaan we over – omdat we ze saai of onbegrijpelijk vinden. Daardoor kan ons makkelijk ontgaan dat al die verhalen een samenhangend geheel vormen.

Ik wil daarom proberen in een paar artikelen wat grote lijnen uit de Bijbel te laten zien. Een soort “heilshistorische” benadering van de Bijbel. Zeg maar: de stappen die God zet om de aarde, die in aanvang “woest en ledig” was, vol te maken van Zijn heerlijkheid, te laten delen in Zijn heil.

De bruidegom komt!

Verhalen van Jezus

Jezus verpakte zijn boodschap aan de mensen in verhalen. Korte verhalen, gegrepen uit het dagelijkse leven die een les bevatten voor Jezus’ toehoorders. Ze worden gewoonlijk “gelijkenissen” of “parabels” genoemd. Het zijn verhalen om over na te denken. Zeggen ze wat ik denk dat ze zeggen? Of laat ik me op het verkeerde been zetten? Dit is zo’n verhaal uit het bijbelboek Matteüs 25:1-13.

Dan zal het met het koninkrijk van de hemel zijn als met tien meisjes die hun olielampen hadden gepakt en erop uittrokken, de bruidegom tegemoet. Vijf van hen waren dwaas, de andere vijf waren wijs. De dwaze meisjes hadden wel hun lampen gepakt, maar geen extra olie. De wijze meisjes hadden behalve hun lampen ook olie in kruiken bij zich. Omdat de bruidegom op zich liet wachten, werden ze allemaal slaperig en dommelden ze in. Midden in de nacht klonk er luid geroep: “Daar is de bruidegom! Kom, ga hem tegemoet.” Dat wekte de meisjes en ze brachten hun olielampen in orde. De dwaze meisjes zeiden tegen de wijze: “Geef ons wat van jullie olie, want onze lampen gaan al uit.” De wijze meisjes antwoordden: “Nee, straks is er nog te weinig voor ons en jullie samen. Zoek liever een verkoper en koop zelf olie.” Terwijl zij op olie uit waren, arriveerde de bruidegom, en zij die klaarstonden gingen met hem naar binnen voor het bruiloftsfeest, waarna de deur gesloten werd. Enige tijd later kwamen ook de andere meisjes. Ze riepen: “Heer, heer, laat ons binnen!” Maar hij antwoordde: “Ik ken jullie werkelijk niet.” Wees dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag en op welk tijdstip hij komt.

Jezus staat op het punt afscheid te nemen van zijn vrienden om terug te gaan naar zijn Vader in de hemel. Zijn vrienden hadden hem gevraagd wanneer Jezus weer terug zou komen en wat er dan zou gebeuren. Met dit verhaal maakt Jezus duidelijk dat het misschien langer kan duren dan verwacht en dat het daarom verstandig is om goed voorbereid te zijn op zijn terugkomst.

Achtergrond

Volgens de gewoonte in die tijd werd de bruid op de avond voor de eigenlijke huwelijkssluiting naar het huis van de bruidegom gebracht. Daarbij werd de bruid vergezeld door een hele groep bruidsmeisjes (hier wordt van tien meisjes melding gemaakt). Op het moment dat de bruid samen met de bruidsmeisjes bij het huis kwamen, was de bruidegom er sms niet. Hij was dan ergens anders bezig met voorbereidingen voor de bruiloft die wel een week in beslag nam. Daarbij kon het dan  – net als in dit verhaal – langer duren dan verwacht voordat de bruidegom daadwerkelijk arriveerde.

Maar wanneer hij dan tóch kwam, in het gezelschap van een aantal vrienden, dan kwamen de bruidsmeisjes met feestelijke lichten uit het huis gelopen om de bruidegom binnen te halen. Op het moment dat iedereen binnen was, begon het feest.

Wijs en dwaas

Voor iedereen? Nee, niet voor iedereen. In het verhaal van Jezus waren er vijf meisjes die olie hadden meegenomen om hun lampen te kunnen aansteken als de bruidegom later zou komen dan ze verwachtten. De andere vijf meisjes hadden daar de moeite niet voor genomen. Het leek alsof alle meisjes klaar waren om de bruidegom feestelijk binnen te halen, maar toen hij later arriveerde, bleek dat de vijf dwaze meisjes niet echt waren voorbereid. Het gevolg was dat de bruidegom alleen de vijf wijze meisjes meenam naar het grote feest.

Echt en ‘wat er op lijkt’

Net als veel verhalen wijst Jezus hier zijn luisteraars op het feit dat er in deze wereld heel veel schijn is, heel veel ‘wat er op lijkt, maar het niet is’. Alle meisjes leken enthousiast over het feest dat zou komen, maar slechts de helft was er ook op voorbereid.

Zo zegt Jezus hiermee dat er in deze wereld ook veel mensen zijn die enthousiast lijken over Jezus en welke boodschap hij bracht. Toch wordt op termijn de schijn ontmaskerd.

Feest

Aan het einde van het verhaal roept Jezus zijn luisteraars op waakzaam te zijn. Als je bedenkt dat olie in de Bijbel vaak een beeld is van de Heilige Geest, staan de wijze, waakzame meisjes voor mensen die de Heilige Geest hebben ontvangen door het geloof in Jezus. De anderen meisjes lijken in alles op hen – maar het essentiële missen ze.

Het feest waar ze naar toe gaan, wordt omschreven als het Koninkrijk  van de hemel, dat vanuit de hemel op de aarde neerdaalt. In dat koninkrijk wordt werkelijkheid wat God voor ogen heeft: Heb de ander lief, in daden en woorden. Geef aan de armen, zorg voor de zieken, omarm de verstotenen. Zo gaat het er aan toe in het koninkrijk dat aanbreekt als Jezus terugkomt.

Zou Jezus met dit verhaal willen aanduiden, dat als je werkelijk dat koninkrijk verwacht, als je echt uitziet naar Jezus, je leven al wat kenmerken van dat koninkrijk vertoont? Niet omdat het moet, maar omdat je er innerlijk toe gedreven wordt? Omdat je door Jezus geïnspireerd en door zijn Geest geleid wordt?

Deze wereld gaat niet als een nachtkaars uit. Het einde, de terugkomst van Jezus, zal het begin zijn van het grote herstel van deze wereld. Een feest als nooit tevoren waarin iedereen verwelkomd wordt die wijs is – die in Jezus gelooft en verlangt te handelen in de geest van Jezus.

Schapen en bokken

Verhalen van Jezus

Jezus verpakte zijn boodschap aan de mensen in verhalen. Korte verhalen, gegrepen uit het dagelijkse leven die een les bevatten voor Jezus’ toehoorders. Ze worden gewoonlijk “gelijkenissen” of “parabels” genoemd. Het zijn verhalen om over na te denken. Zeggen ze wat ik denk dat ze zeggen? Of laat ik me op het verkeerde been zetten? We kijken nu naar een wat langer verhaal uit Matteüs 25:31-46.

Schapen en bokken

Jezus staat op het punt afscheid te nemen van zijn vrienden om terug te gaan naar zijn Vader in de hemel. Zijn vrienden hadden hem gevraagd wanneer Jezus weer terug zou komen en wat er dan zou gebeuren. Met dit verhaal maakt Jezus duidelijk dat hij aan het ‘einde van de tijd’ terugkomt en dan zal beoordelen wat de mensen met zijn boodschap van liefde gedaan hebben.
In de tijd van Jezus werden schapen en bokken meestal gemengd gehoed door de herder. ’s Avonds bij de schaapskooi werden ze echter weer van elkaar gescheiden omdat bokken veel minder goed tegen de nachtelijke kou kunnen dan schapen.

De balans opmaken

En dat is precies wat Jezus hier zegt te zullen doen als hij terugkomt: Hij maakt onderscheid tussen degenen die het goede dat ze zelf ontvingen met anderen deelden en degenen die nalieeten om te laten zien dat ‘liefde’ een werkwoord is. De schapen staan hier dan voor de ‘goeden’ en de bokken voor de ‘kwaden’. Jezus maakt dan zogezegd de balans op van wat ieder mens met zijn boodschap heeft gedaan.

Radicaal geloven

Dat is een radicale boodschap van Jezus. Als je werkelijk gelooft in wat hij zegt, dan moet dat ook zichtbaar worden. Waarin? Niet zozeer in het netjes naar de kerk gaan of het bidden voor je eten of in het beoordelen van het geloof van andere mensen. Nee, echt geloof bewijst zich door naastenliefde, door hulp aan armen en zwakken, door opkomen voor verdrukten en mensen aan de rand van de samenleving. Als je echt gelooft wat Jezus zegt, dan heeft dat gevolgen voor je manier van leven, anders stelt het niks voor.

Geloven en handelen uit geloof

Op het eerste gezicht is het enige verschil tussen de schapen en bokken in dit verhaal, tussen degenen die door Jezus geprezen of veroordeeld worden, het feit dat ze iets wel of niet déden. Maar ligt er niet nog een laag onder? Waarom deden de “schapen” die goede dingen? Waarom liet de “bokken” dat na? Hun daden legden bloot wat er in hun hart leefde. De “bokken” verlangden vooral naar een warme stal. De “schapen” hadden oog voor de zwakken om hen heen; ze hadden iets van de herder geleerd. Als de herder je hart vervult, ga je op de  herder lijken!

Een wereld te winnen

In een aantal artikelen denken we na over de gemeente. Niet om de kerk te verbeteren, maar om de rijkdom van de gemeente van Jezus te ontdekken, in de hoop dat die rijkdom ook onder ons gestalte krijgt. We hebben gezien dat de gemeente een bron van vreugde voor Jezus. We hebben vervolgens over nagedacht, welke uitwerking het op ons  zou kunnen hebben, als wij proberen te kijken met de ogen van Jezus. Dan gaan we anders denken over onszelf, maar ook zou onze houding t.o.v. onze mede gelovigen erdoor beïnvloed worden.

Wat zou het betekenen voor de manier waarop we naar onze medemensen kijken?

Hoe kijkt God naar mensen?

Eén van de bekendste teksten onder gelovigen is mogelijk Johannes 3:16: Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft. God ziet alleen maar mensen van wie hij houdt! Het zijn nette mensen, die goed zijn voor hun omgeving, maar er zitten ook moordenaars bij en dieven, oplichters en terroristen. God is niet kieskeurig in zijn liefde. Elk van die mensen heeft de verlossing nodig die Jezus teweeg gebracht heeft. En ieder van hen kan door de verlossing door Jezus veranderen en gaan beantwoorden aan het doel dat God al bij de schepping met de mensen had.

Hoe kijken wij naar mensen?

Als wij naar de mensen om ons heen kijken, zien niet direct de potentie die God in alle mensen ziet. De buitenkant dringt zich veel sterker aan ons op. Met een aantal van hen willen we vooral niet geassocieerd worden en we houden ons verre van hen. Denk daarbij aan misdadigers – zou iemand die veroordeeld is voor een of ander misdrijf bij ons in de Ichthusgemeente net zo behandeld worden als ieder ander? Of aan iemand die het zoekt in oosterse godsdiensten. Gaan we onbevangen het gesprek aan? Of heb je met de hier geschetste situaties net zoveel moeite als ik?

Schokkend onderzoek

Enige jaren geleden zijn er enkele onderzoeken gedaan naar de houding van christenen ten opzichte van moslims. De organisatie “Evangelie en moslims” meldde, dat kerken wel zendelingen naar alle uithoeken van de wereld sturen, maar bij evangelisatie in eigen omgeving vergeten plannen te maken om moslims aan te spreken en het evangelie uit te leggen.

Meer recent onderzoek bracht aan het licht, dat Nederlanders nauwelijks contact hebben met moslims. Onder christenen was dat niet anders dan onder niet-christenen. Maar helemaal schokkend was, dat 14% van de christenen meent, dat het gebod van naastenliefde niet van toepassing is op moslims. Zij worden dus door 1 op de 7 christenen in onze kerken niet als ‘naaste’ gezien!

Dat is schokkend, omdat Jezus niet alleen oproept om de naasten lief te hebben, maar zelfs onze vijanden. En dat zijn de meeste moslims niet eens ….!

Heer, verander mij

Als ik deze dingen tot me laat doordringen, besef ik, dat Jezus nog een hoop werk aan me heeft. De  richting waarin die verandering zal gaan, vinden we in de Bijbel. De gelijkenis van de Samaritaan legt de nadruk op barmhartigheid (Lukas 10:25-37). Nu zou je dat als een verplichting kunnen zien, die ons opgelegd wordt. Maar ‘barmhartigheid omdat het moet’ geeft de ander niet het gevoel gewaardeerd en geliefd te worden. En het geeft ons ook niet echt vreugde. Het lijkt op die student die ons eens hielp met evangeliseren. Die zei tegen iemand: “Het kan me niet zoveel schelen of jij gered wordt of verloren gaat – ik  heb jou het evangelie verteld en wat je ermee doet moet je zelf maar weten”. Er is een andere weg. Petrus heeft het over broederliefde, die uitgroeit tot liefde voor alle mensen (2 Petrus 1:7). Laat daarom ons gebed zijn: “Open mijn ogen”. En laten we zolang bidden tot we ieder mens kunnen aankijken en liefhebben. Dan wordt het hopelijk voor ons ook gewoon om de ander barmhartig tegemoet te treden! Wat een vreugde zal het zijn voor Jezus als zijn geliefden zo zijn liefde zichtbaar maken.

Veelkleurige verscheidenheid

In een aantal artikelen denken we na over de gemeente. Niet om de kerk te verbeteren, maar om de rijkdom van de gemeente van Jezus te ontdekken, on de hoop dat het ook onder ons gestalte krijgt.

De gemeente is een bron van vreugde voor Jezus – we zijn zijn trots, we zijn door Hem geliefd. Maar wie zie ik, als ik naar m’n medegelovigen kijk? Wie zien zij, als ze naar mij kijken?

Vertekend beeld

Denk nu eens gewoon aan een willekeurige medechristen. Gewoon iemand uit de kerk. En nu niet direct aan je vrienden in de kerk denken. Ga de rijen maar eens langs. Sommigen vind je sympathiek, anderen wat minder. Sommigen vind je een beetje bijzonder, misschien zelfs wel onaantrekkelijk of eigenaardig. Met de één maak je makkelijk een praatje, maar een ander loop je gewoon voorbij. Misschien nog net met een vriendelijk knikje.

Ik vraag me wel eens af hoe het kwam, dat Jezus voor iedereen aandacht had, zonder onderscheid. Zou het misschien zijn, omdat hij verder keek dan wij? Verder in het verleden en verder in de toekomst? Hij kende het verhaal van de mensen. Wie ze waren, wat ze meegemaakt hadden. Want die factoren bepalen mede, hoe mensen zo geworden zijn. Denk maar eens aan die Samaritaanse vrouw in Sichar (Johannes 4). Meerdere mannen gehad en uiteindelijk ongehuwd samenwonend. Was ze zo vaak gescheiden? Of meerdere malen weduwe geworden? In beide gevallen reden om omzichtig met haar om te gaan. Maar voor Jezus geen reden om haar te negeren. Jezus wist ook, wat er van de mensen kon worden. Een afperser als Zacheüs kon een vrijgevige weldoener worden (Lucas 19). En dat was nog maar op de korte termijn. Ook op de langere termijn zag Jezus wat er worden zou van degenen die zich aan hem toevertrouwden: eens zullen ze aan Hem gelijk zijn (1 Johannes 1:1,2).

Wat wij nu van elkaar waarnemen, is altijd een vertekend beeld. Een kunstwerk dat nog niet klaar is. Mensen met eigenaardigheden die we niet begrijpen; gedachten die we niet kunnen volgen; een roep om aandacht die we niet kunnen honoreren; theologische ideeën die in onze ogen totaal niet kloppen. En niet te vergeten: je ziet dat in anderen, maar zij zien dat dus ook in jou…..

Kom, zoals je bent

Het geheim van Jezus was, dat iedereen bij hem mocht komen zonder beoordeeld te worden. Wij zeggen nog: we mogen niet (ver)oordelen, maar beoordelen mag wel. Maar dat was niet de houding van Jezus. Die zag mensen die zijn hulp nodig hadden en ze mochten komen. Op de een of andere manier maakte hij hen los van hun verleden, zodat het niet meer zo zwaar op hen drukte. Hij verlangde ook niet dat ze voortaan volmaakt zouden zijn. Hij gaf hun geen doel om naar toe te werken in hun leven hij vertelde ze nauwelijks, wat hij van hen verwachtte. Maar er gebeurde wat. De Samaritaanse werd een evangeliste, Zacheüs werd een weldoener. In woorden en daden zag je iets terug van Jezus’ liefde.

Het begin van die verandering lag bij Jezus, die hen volkomen aanvaardde. Met wie ze hun last durfden delen. Voor wie het niet uitmaakte wie ze waren of wat ze allemaal (fout) gedaan hadden. Die hun geen verwijt maakte, maar het verleden uitwiste. Vervolgens legde hij hun geen last op, in de zin van: “Voortaan moet je dit doen en dat mag je niet doen”. Want hij had hun een andere wet gegeven, niet als een gebod maar als een begerenswaardig voorbeeld. Ze zagen die wet in werking als ze naar hem keken: de wet van de liefde; en ze trachtten daarnaar te handelden.

Welke invloed hebben wij op elkaar?

Dat we in de gemeente invloed op elkaar hebben, is wel duidelijk. De vraag is alleen welke invloed dat is en hoe dat werkt?

Bij Jezus was het duidelijk. De invloed die hij uitoefende maakte niet, dat de mensen deden wat hij wilde. Hij eiste niet zoveel van hen – zie de voorbeelden hierboven. Hij kwam zelf goed nieuws brengen, zijn hart stond voor anderen open en hij deelde graag uit. Van de weeromstuit gingen de mensen die door hem geraakt waren dat ook doen! Zou dat bij ons ook zo werken?

Nou moet je het niet omdraaien, zo van: als mensen lastig tegen mij doen, ben ik waarschijnlijk lastig. Dan hou je op het enige te doen, wat van je gevraagd wordt, namelijk: naar Jezus kijken …. Maar als je eraan wilt meewerken, dat mensen vriendelijk, begripvol, geduldig, naar de ander luisterend, behulpzaam of gul worden, bereik je dat eigenlijk alleen door naar Jezus te kijken – en zelf zo te worden.

Door de ogen van Jezus

Hoe dat dan werkt? Bedenk wie Jezus ziet als hij naar jou kijkt. In een vorig artikel zagen we dat hij jou ziet als een vriend, een broer of zus, een geliefde. Wat zou het voor de (Ichthus)gemeente betekenen als wij onze ogen eens zouden laten behandelen door Jezus?

We zouden in elkaar alleen vrienden, broers en zussen, geliefden zien! Die kunnen ook wel eens onenigheid hebben, maar die kunnen ook wel wat van elkaar verdragen. Die kunnen ook moeilijke dingen tegen elkaar zeggen, omdat de relatie duidelijk gedefinieerd is: we horen bij elkaar, we gaan er samen voor, ook als we over sommige dingetjes verschillend denken.

Weet je wat er dan gebeurt? Dan ontdek je na verloop van tijd, dat je ongemerkt over een aantal zaken wat anders bent gaan denken. Dat je dingen die je eerst zo belangrijk vond, veel minder belangrijk vindt. Dat je daar genuanceerder over kunt denken. Je ontdekt ook dat de mensen om je heen onvermoede capaciteiten hebben, die je niet eerder gezien en misschien ook wel nooit verwacht had. Je wordt vrij! Vrij van je eigen beperkingen, vrij van de lasten die je jezelf had opgelegd. Je hoeft niet altijd gelijk te hebben of je zin te krijgen. Je kunt immens genieten van dat bonte gezelschap dat “gemeente” heet. Je kunt van ze genieten omdat je de veelkleurigheid van Gods wijsheid weerspiegeld ziet in mensen van wie Jezus zegt: mijn vriend, mijn broeder, mijn zuster, mijn geliefde. En jij zegt: Maar ze zijn ook mijn vrienden, mijn broers, mijn zussen, mijn geliefden!

Heb je trouwens gemerkt dat het onderwerp in dit stukje opeens veranderd is? De vraagstelling was: hoe kan ik invloed uitoefenen op anderen? Die vraag was gaandeweg veel minder belangrijk. We keken even naar Jezus, vergaten de ander en veranderden zelf…!

Foto: Silvio Zimmermann op Pixabay

Vriend, broer of zus, geliefde

In een aantal artikelen denken we na over de gemeente. Niet om de kerk te verbeteren, maar om de rijkdom van de gemeente van Jezus te ontdekken, in de hoop dat die rijkdom ook onder ons gestalte krijgt.

De gemeente is een bron van vreugde voor Jezus – zijn vrienden, zijn broeders en zusters, zijn geliefden. En bovendien voorboden van de nieuwe schepping! Wat betekent dat voor ons? Wat ziet Jezus als hij naar ons, naar mij kijkt?

Zelfbeeld

Er zijn allerlei bekende of onbekende omstandigheden waardoor we ons klein en zwak kunnen voelen. Daarbij kunnen veel dingen een rol spelen: onze opvoeding, onze aanleg of de dingen die we meegemaakt hebben. Maar ook lichamelijke factoren, die soms voor de hand liggen, zoals bij ziekte of zichtbare afwijkingen, maar soms niet of lastig te achterhalen zijn, zoals bij niet goed functionerende organen of medisch (nog) niet aantoonbare aandoeningen. Afhankelijk van je karakter kan het leiden tot een negatief zelfbeeld. Je vergelijkt jezelf met anderen of je denkt dat God eigenlijk ook wel vindt dat je anders en beter in het leven zou moeten staan. Maar bedenk, dat niemand volmaakt is – ook niet die broeder of zuster met wie jij je vergelijkt. God vraagt ook geen volmaaktheid – zelfs niet als doel om naar te streven! Het is zijn geschenk aan ons: het uiteindelijke resultaat van het werk van Jezus dat hij in ons, in jou is begonnen en dat hij bij zijn terugkeer zal afmaken. Zou het ons helpen als we onszelf zouden zien zoals Jezus ons ziet? Hoe kijkt Jezus eigenlijk naar ons?

Vrienden

Jezus vertelt zijn leerlingen, dat hij ze niet ziet als zijn dienaren, maar als zijn vrienden. Natuurlijk zijn ze in zekere zin ook dienstknechten, maar dat is voor God (Jezus = God!) blijkbaar ondergeschikt. Dat vraagt een heel andere blik op de volgelingen van Jezus. Want werknemers (dienaren) hebben geregeld een beoordelingsgesprek en het is zaak dat je daar goed uitkomt. Dat soort gesprekken heb je niet met je vrienden. Neem nu Mozes eens als voorbeeld. Hij was Gods vriend (Exodus 33:11). God hield op een heel persoonlijke manier van Mozes, die Gods hart gestolen had vanwege zijn zachtmoedigheid en bescheidenheid (Numeri 12:3). Opmerkelijk is niet alleen dat Mozes deed wat God van hem vroeg, maar dat ook God deed wat Mozes van hem vroeg (Exodus 8:13 en Exodus 8:31). Mozes mocht gewoon tot God naderen (Exodus 24:1-2), die het voor zijn vriend opnam, toen zijn leiderschap ter discussie gesteld werd (Numeri 12). En toen Mozes uiteindelijk stierf, droeg God als een echte vriend zorg voor de begrafenis (Deuteronomium 34:6).

Als goede vrienden hebben ze het ook wel eens over de zwakheden van Mozes gehad, maar blijkbaar is dat toch iets anders geweest dan een beoordelingsgesprek. Want die zwakheden hebben nooit de vriendschap in de weg gestaan. Uiteindelijk zien we Mozes op de ‘berg der verheerlijking’ bij Jezus, waar iets zichtbaar wordt van het komende Godsrijk.

Voor God ben jij een vriend, die hij nooit laat vallen. Hij stelt geen onmogelijke eisen. Bij hem ben je altijd welkom, hoe rot jij je ook voelt.

Broeders

De Bijbel gaat nog een stapje verder. Christenen worden niet alleen vrienden genoemd, maar zelfs broeders (Matteüs 12:49). Bloedverwanten. Dragers van hetzelfde leven. Kinderen van dezelfde vader. Kun je nog dichterbij komen? Vaak kennen broers en zussen elkaar beter dan wie ook – zelfs al denk je dat ‘ze’ je niet kennen. En ook al gaat het spreekwoord niet altijd op: het hemd is over algemeen toch nader dan de rok. Je deelt hetzelfde DNA. Ook al zijn we nog maar de kleine broertjes en zusjes die nog veel moeten groeien en leren – het DNA is aanwezig. Straks zullen we ‘aan Jezus gelijk’ zijn (1 Johannes 3:2) en sprekend op hem lijken.

Jezus ziet jou als een bloedverwant: zijn kleine broertje of zusje, dat hem heel na staat. Hij kent je door en door en heeft je lief. Hij gaat voor je door het vuur. En hoe zwakker (of kleiner) je bent, des te groter zijn inzet voor jou, zijn broertje of zusje!

Geliefden

Is er een band die je nog dichter bij elkaar brengt dan die van broer en zus? Ja! Een beeldspraak die een paar keer in de Bijbel voorkomt om de relatie tussen Jezus en de gemeente te schilderen, is die van geliefden: een maagd of bruid, die aan de bruidegom wordt voorgesteld (2 Korintiërs 11:2) of een getrouwde vrouw, die geniet van een zorgzame echtgenoot (Efeziërs 5:25). En bij het laatste beeld kijkt Genesis 2 even om de hoek, waar man en vrouw gezien worden als één vlees – één lichaam om met Paulus te spreken.

In dit beeld bereikt de toewijding van Jezus een hoogtepunt, met als kerngedachten: voeden, verzorgen (NBG51: koesteren), verwennen, mooier maken. Het telt niet dat er in de geliefde zwakheden of onvolkomenheden zijn. Je partner is de mooiste, de liefste, die alle anderen te boven gaat. Want je hebt hem/haar in je hart gesloten (en omgekeerd). “Wat ben je mooi, wat ben je bekoorlijk, liefde en verrukking – dat ben jij“, zegt de bruidegom in Hooglied 7:7, wat volgens de meeste uitleggers een huwelijkslied is, maar ook een allegorische voorstelling van God en zijn volk.

Wat hier over Christus en de gemeente gezegd wordt, is van toepassing op elke gelovige afzonderlijk. In goede en kwade dagen, in rijkdom en armoede, in ziekte en gezondheid, tot in de dood blijft Jezus met je verbonden en verheugt hij zich over jou.

Alles goed met je?

Vaak zal het antwoord op die vraag luiden: “Nog niet”. En dat is niet erg. Maar als je bedenkt, dat jij het onderwerp bent van de vreugde van Jezus, kan dat toch de last van het leven een beetje verminderen. Het ligt niet aan jou, dat het nog niet goed gaat. Dat is inherent aan het leven op aarde, het leven in een gebroken wereld. Je hoeft je last niet zwaarder te maken door schuldgevoel of schaamte over je imperfectie. Al ben je zwak en val je jezelf tegen – je hebt een vriend, een broer, een geliefde in de hemel, die zich verheugt als hij aan je denkt! Leer jezelf zien als een vriend, als een broeder of zuster, als de geliefde van Jezus.

Foto: Vrienden zoeken samen de weg, gemaakt door Tirachard op nl.freepik.com

De vreugde van Jezus

In een paar artikelen wil ik wat gedachten doorgeven over de gemeente. Niet zozeer over de Ichthusgemeente, hoewel ik hoop, dat daarin iets van de rijkdom van de gemeente van Jezus concreet gestalte krijgt. Maar de bijbelse aanduiding ‘gemeente’ overstijgt in veel gevallen de plaatselijke gemeente.

Oorzaak van de vreugde van Jezus

De titel van dit artikel lijkt op het eerste gezicht misschien weinig van doen te hebben met de kerk. De vreugde van Jezus in de Bijbel heeft betrekking op iets, dat toen Hij leed en stierf er nog niet was. Maar Hij verheugde Zich, dat het kruis, zijn lijden en zijn dood toch tot een geweldig resultaat zouden leiden:

Laten we daarbij de blik gericht houden op Jezus, de grondlegger en voltooier van ons geloof: denkend aan de vreugde die voor hem in het verschiet lag, liet hij zich niet afschrikken door de schande van het kruis – Hebreeën 12:2.

De reden dat Jezus volhardde tot in de dood, was de vreugde die hem daarna wachtte. Natuurlijk heeft dat te maken met het feit, dat door zijn dood zondaren bevrijd zouden worden. Als hij zijn verlossingswerk voltooid heeft, wordt als volgend hoogtepunt genoemd dat hij zijn gemeente voorstelt aan zijn vader:

Uw naam zal ik aan mijn broeders verkondigen, in het midden der gemeente zal ik U lofzingen;  (….) Ziehier ik en de kinderen, die God mij gegeven heeft – Hebreeën 2:12,13.

Je hoort als het ware de trots van Jezus doorklinken: dit zijn ze nou, mijn vrienden, mijn broeders en zusters, mijn geliefden! Het vooruitzicht hen voor te kunnen stellen aan zijn vader, deed hem volharden tot in de dood. Zo wil ik ook kijken naar de gemeente, als een bron van vreugde voor Jezus!

Eerstelingen van de mensheid

Het eerste dat van deze gemeente gezegd kan worden is, dat ze bestaat uit mensen die met God verzoend zijn. Jezus was gekomen om door zijn dood allen te bevrijden die met angst voor de dood tot slavernij aan de zonde gedoemd waren (Hebreeën 2:15; Statenvertaling).

De gemeente bestaat uit mensen die als eerstelingen van de mensheid (Jakobus 1:18) geen angst voor de dood meer hoeven te hebben, omdat ze bevrijd zijn van de slavernij van de zonde! Terwijl Jezus door de wereld nog niet erkend wordt, hebben zij voor Hem gekozen. Geen wonder dat zij een bijzondere plaats in Jezus’ hart innemen.

Opmaat van het koninkrijk

Maar het doel van Jezus’ komst naar de aarde was, reikt verder dan de verlossing van individuen. Hij was gekomen om zijn gemeente of kerk te bouwen:

En Ik zeg u, dat gij Petrus (=rotsblok) zijt, en op deze petra (=rots) zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen – Matteüs 16:18.

Jezus formeerde zijn gemeente als voorbereiding op de bevrijding van de hele aarde en het begin van zijn koninkrijk. Dat plan stamde al vanaf de grondlegging van de wereld:

Dan zal de koning tegen de groep rechts van zich zeggen: “Jullie zijn door mijn Vader gezegend, kom en neem deel aan het koninkrijk dat al sinds de grondvesting van de wereld voor jullie bestemd is” – Matteüs 25:34.

De komst van Jezus was een grote stap op weg naar dat koninkrijk. De Koning was gekomen en proclameerde dat het koninkrijk dichtbij gekomen was (Matteüs 4:17). Hij zond de eerste christenen uit om dat overal te verkondigen (Handelingen 1:3; Handelingen 19:8; Handelingen 20:25; Handelingen 28:23,31). Het leken kleine en kwetsbare stapjes in Gods wereldomvattende plan. Want Jezus werd vermoord en die paar bange christenen – zouden die wereld kunnen veranderen? Ze leken een makkelijke prooi en werden dan ook heftig vervolgd. Maar zelfs het dodenrijk zou Gods werk niet meer tot staan kunnen brengen, zoals beloofd in Matteüs 16. Zwak in zichzelf, maar sterk door de liefde voor Jezus – geen wonder dat Jezus met vreugde naar zijn gemeente kijkt.

De gemeente als bron van vreugde voor ons

Omdat de gemeente of kerk een bron van vreugde is voor Jezus, wil ik ook graag in de kerk mijn vreugde vinden. Maar als je de kerkgeschiedenis kent, dan lijkt dat haast onmogelijk. Het is een verhaal van strijd, betweterigheid, oordeel, machtsmisbruik. Dan moet er toch zeker wel wat in de kerk veranderen, voordat wij er onze vreugde in vinden? Maar juist die kerk, met de veelkleurigheid van al die mensen, die in van alles van elkaar verschillen – huidskleur, cultuur, maatschappijvisie, politieke voorkeur, theologische opvatting en ga maar door – juist die kerk is de vreugde van Jezus!

Daarom zou ik het perspectief willen veranderen. Wat moet er in mij veranderen, zodat de kerk, met al z’n gebreken – want de kerk is een optelsom van gebrekkige mensen – ook tot een bron van vreugde voor mij en anderen wordt?

In enkele vervolg artikelen zullen we daar nader op ingaan. Door na te denken over de impact op ons leven van het feit dat Christus Zich over zijn gemeente verheugt en trots op ons is.

Aan de oever van de rivier

Eigenlijk doe ik het te weinig, maar wat is het genieten om gewoon een uurtje aan de waterkant te zitten, het liefst aan wat breder water, zoals aan de Lek. Alleen maar rondkijken en mijmeren. Ik kom er tot rust en in gesprek met mezelf – en soms met God. Dat beeld komt ook naar voren in een song die in 1978 op de hitlijsten verscheen met een prachtige, maar wel heel oude tekst. Letterlijke citaten uit Psalm 137:1-4 en Psalm 19:14-15, in een moderne muzikale bewerking van Boney M voerden zeker drie maanden de hitlijsten aan: “At the rivers of Babylon”. Het lied was enkele jaren daarvoor uitgebracht door de Jamaicaanse reggaegroep The Melodians, die in deze teksten hun eigen geschiedenis herkenden: uit hun land geroofd en over het water – geen rivier maar een oceaan – gedeporteerd en tot slaven gemaakt.

Heimwee

Wanneer ik boven Psalm 137 zelf een opschrift zou willen plaatsen, zou ik volstaan met het korte maar krachtige woord “heimwee”. Het gaat in deze psalm om de Israëlitische stammen Juda en Benjamin die door Nebukadnezar in ballingschap gevoerd zijn. We zien ze zitten aan de stromen van Babel, de Eufraat en de Tigris. Ze treuren omdat ze zich Sion, Jeruzalem, herinneren, daar ver weg, aan de andere kant van het water. De plaats waar het volk zulke geweldige dingen had beleefd. Waar God in hun midden woonde. Wat waren ze veel kwijt geraakt! De muziekinstrumenten, die altijd gebruikt werden om uiting te geven aan lof en dank, waren aan de wilgen gehangen (vers 1‑2).

Het gevangen volk kon Jeruzalem maar niet vergeten. Hun hoogste blijdschap was onlosmakelijk verbonden met de stad van God. Zij konden niet voldoen aan het verzoek om één van de liederen van Sion te zingen (vers 3). In vers 4 lezen we namelijk hun antwoord: hoe zouden wij in een vreemd land de bewoners die ons gevangen houden kunnen vermaken met een lied over de Heer, die in Sion troont? Hun ballingschap betekende onder meer: Wij zijn niet in Sion; we kunnen slechts uit de verte denken aan de plaats die voor ons bestemd is. Daar kunnen we alleen maar naar verlangen. Daarbij staat “Babel” in de Bijbel ook synoniem voor verwarring. Daaraan leed het volk ook: want terwijl sommigen treurden omdat ze Gods huis en stad kwijt geraakt waren, waren anderen opgetogen over wat Babel hen te bieden had.

Ons hart in de hemel

Er zijn vergelijkingen te trekken tussen het volk Israël in ballingschap en onszelf als gelovigen van deze tijd. Wij willen ook uit Babel weg, aan de verwarring onttrokken worden, en verwachten daarom de Heer die ons er zal uitvoeren. Maar er zijn belangrijke verschillen met de ballingen uit Psalm 137. In de brief aan de Efeziërs lezen we namelijk dat elke gelovige zich in Christus bevindt in de hemelse gewesten. Hoewel we dus wel in Babel zijn, te midden van de verwarring, kunnen we toch wel de liederen zingen van het hemelse Sion. We zijn immers door het geloof tegelijkertijd in de hemel (Efeziërs 2:6). Daar zien we onze Heer met heerlijkheid en eer gekroond, als het voorwerp van onze aanbidding. Het is een groot voorrecht, dat wij nu reeds lofliederen tot eer van de Heer kunnen zingen. Het is echter niet meer dan een voorproefje van de hemelse aanbidding en van het nieuwe lied dat wij eenmaal zullen aanheffen.

Spiegel

In Babel was de aanbidding van de levende God tot zwijgen gekomen. Degenen die Babel wel tof vonden, zongen ze niet. Ze hadden niet veel meer met de God van Israël; ze hadden er immers een veelheid aan goden teruggekregen? En zij die naar Jeruzalem verlangden en voor de Heer wilden zingen, vonden het ongepast om die liederen als entertainment voor de Babyloniërs te zingen. Het zijn twee voorbeelden die ons een spiegel voorhouden. Hebben we alleen oog voor het goede leven dat we hier hebben, of zoeken we ook naar het meest nodige: contact met onze Schepper en Heer? De ballingen hadden heimwee naar Sion, naar Jeruzalem. Wordt onze aanbidding gedreven door “heimwee” naar het vaderhuis, het verlangen om dicht bij onze Heer te zijn?

Vijandschap met goedheid beantwoorden

In deze psalm worden ook de Edomieten genoemd. Zij hadden van Jeruzalem gezegd: breekt af, breekt af, tot op de grond er mee (vers 7)! Edom, de grote vijand van Israël, verblijdde zich er over dat Jeruzalem verwoest was. Dat krenkte de harten van de ballingen enorm. Daarom baden zij de Heer om Edom te straffen. Rekening houdend met hun omstandigheden, kunnen we dat wel begrijpen. En vanuit oudtestamentisch oogpunt bezien is dit ook normaal, maar als nieuw­testamentische gelovigen hebben we andere beginselen geleerd. Wij weten dat God Babylon, de wereld die zich tegen God keert, uiteindelijk zal oordelen nadat de gemeente in Gods heerlijkheid is ingegaan (Openbaring 18:2). Maar tot die tijd zullen we blijven bidden voor de mensen in deze wereld, ja zelfs voor ons vijanden (Matteüs 5:44).

Belofte wordt vervuld

We lezen in Daniël 9:2 dat God Zelf de tijd van de gevangenschap voor de twee stammen bepaald had op 70 jaren. Dit is inderdaad zo uitgekomen, want Gods beloften falen niet. Wij hebben geen toezegging voor een bepaalde dag of tijd waarin de Heer ons tot Zich zal nemen. De Heer heeft ons alleen beloofd: Ik kom spoedig. Maar even zeker als de aan Israël gedane belofte vervuld is, zal de belofte die aan ons gedaan is, werkelikheid worden. Daar, in het hemelse Sion, is geen verwarring meer. Daar zijn allen één van hart en één van zin. Mogen onze harten met (meer) verlangen uitzien naar dat ogenblik om daar te zijn en Hem te zien, die heengegaan is en door zijn werk aan het kruis daar voor ons een plaats bereid heeft.