Jezus verpakte zijn boodschap aan de mensen in verhalen. Korte verhalen, gegrepen uit het dagelijkse leven die een les bevatten voor Jezus’ toehoorders. Ze worden gewoonlijk “gelijkenissen” of “parabels” genoemd. Het zijn verhalen om over na te denken. Zeggen ze wat ik denk dat ze zeggen? Of laat ik me op het verkeerde been zetten? Dit is zo’n verhaal uit het bijbelboek Matteüs 20:1-16. Het verhaal begint zo:

1Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes, die ’s morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren. 2Toen hij het met de arbeiders eens geworden was voor een schelling per dag, zond hij hen in zijn wijngaard. 3En omstreeks het derde uur ging hij naar buiten en zag nog anderen werkloos op de markt staan, 4en hij zei tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard en wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen. 5Omstreeks het zesde en het negende uur ging hij wéér naar buiten en handelde evenzo. 6Toen hij omstreeks het elfde uur naar buiten ging, vond hij nog anderen staan en zei tot hen: Waarom staan jullie hier de gehele dag werkloos? 7Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zei tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard.

Deze gelijkenis uit Matteüs 20:1-16 laat iets zien van het werk, waar God de eeuwen door mee bezig is geweest ter voorbereiding van de komst van zijn Koninkrijk.

De betekenis van de gelijkenis

De wijngaard is een beeld van hen, onder wie God werkt en die zijn heerschappij (zeggen te) aanvaarden. In de oudtestamentische tijd, die feitelijk pas eindigt met de dood van Jezus, was dat uitsluitend het volk van Israël (Jesaja 5:7).
Zij die aangeworven zijn om de wijngaard te bewerken en te onderhouden zijn de verschillende generaties van Israël, die hun dienst verrichtten met het oog op de toekomst: zij verwachtten het Koninkrijk van de Messias, de stad met fundamenten (Hebreeën 11:10-14).
Ze zijn daar nog niet binnengegaan (Hebreeën 11:39), maar het loon zal hun niet ontgaan, dat is zeker. Door de opstanding uit de doden zullen zij het koninkrijk van gerechtigheid en vrede binnengaan (Daniël 12:13).

Het loon dat de arbeiders ontvangen, is, zoals gezegd, de toegang tot het Koninkrijk, zoals ook in Matteüs 25:31 en verder wordt gezegd. Natuurlijk, we weten, dat het ‘zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn’ (Hebreeën 11:6). We weten ook, dat het onmogelijk is om het Koninkrijk van God binnen te gaan zonder door het geloof opnieuw geboren te zijn (Johannes 3:16). De dienst van arbeiders die beloond wordt, is dan ook vrucht en openbaring van geloof.

Bij de Joden in Jezus’ dagen overheerste de gedachte, dat alleen Joden het Koninkrijk zouden binnengaan. Die gedachte sproot voort uit het feit, dat Israël het uitverkoren volk, Gods uitverkoren knecht wordt genoemd (Jesaja 44:1,2). Als zij uitverkoren waren, zo was de gedachte, waren de overige volken bij voorbaat verdoemd, of tenminste op een zeer lage rang geplaatst. Een dergelijke gedachte werd misschien nog versterkt door wat Jezus zegt in Matteüs 19:28, waar alleen over Israël gesproken wordt.

Maar dat God de andere volken niet afwijst als Hij Israël verkiest, blijkt wel heel duidelijk uit de geschiedenissen die Jezus zijn toehoorders in de synagoge van Nazareth in herinnering brengt: de weduwe van Sarepta (Sarfath) en Naäman, de Syriër (Lukas 4:25-27).
Ook blijkt het uit gedeelten als Jesaja 49:6, Zacharia 8:23 en Jesaja 19:24,25. Daar wordt niet gezegd, dat deze volken eerst proselieten worden om daarna als Joden in de Joodse gemeenschap te worden opgenomen, maar dat zij als heidenen, als heidense naties zelfs, uiteindelijk ook in het Koninkrijk God zullen dienen, samen met Israël.
Israël als degenen die het eerst aangeworven waren, de volken als degenen die veel later, sommigen pas ter elfder ure, aangetrokken zijn!

Of de Joodse Schriftgeleerden deze teksten nooit gelezen hebben of dat zij ze hebben weg-geïnterpreteerd – zoals veel christelijke exegeten teksten over Israël weg-interpreteren – is niet duidelijk. Feit is wel, dat zodra er sprake van is dat heidenen op gelijke wijze als Joden deel hebben aan het heil in Christus, er direct ook sprake is van groot verzet van Joodse zijde (bijv. Handelingen 11:2,3).

Hetzelfde protest is hoorbaar in de gelijkenis, als de arbeiders van het elfde uur hetzelfde loon ontvangen als die van het eerste uur!

8Toen de avond viel, zeide de heer van de wijngaard tot zijn opzichter: Roep de arbeiders en betaal het loon uit, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten. 9Toen zij, die omstreeks het elfde uur gehuurd waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling. 10En toen de eersten kwamen, meenden dezen, dat zij meer zouden ontvangen. En zij ontvingen eveneens ieder een schelling. 11Toen zij die ontvingen, morden zij tegen de heer des huizes, 12en zij zeiden: Deze laatsten hebben één uur gewerkt en gij hebt hen met ons gelijkgesteld, die een zware dag en de hitte hebben doorstaan.

Dit protest leidt tot een duidelijk oordeel: de laatsten zullen de eersten voorgaan (Matteüs 20:16). Het Koninkrijk zal tijdelijk van Israël worden weggenomen (Matteüs 21:43; zie ook Romeinen  11:25,26).

Voordat Israël, land en volk, een centrale plaats in het Koninkrijk onder de regering van Jezus Christus op de troon van David inneemt, zullen vele heidenen binnengaan (samen met ‘enigen’ uit de Joden, Romeinen 11:13,14) in het Koninkrijk van God, dat in afwachting van de terugkeer van Jezus op een andere manier gebouwd wordt dan de profeten voorzegden, maar dat herkenbaar is aan geestelijke waarden in allen die geloven (Romeinen 14:17).

Praktische toepassingen

Uit de gelijkenis kunnen we natuurlijk ook praktische toepassingen leren:

Elke dienst die de gelovige voor God verricht, wordt beloond. Maar wij hebben niet te letten op anderen om de kwaliteit en de kwantiteit van hun dienst te beoordelen! Ieder is persoonlijk verantwoording voor de Heer schuldig (Romeinen 14:4; 1 Korintiërs 4:1-3). En wie zijn dienst verricht in overeenstemming met de wil van de Zender, zal van God lof oogsten (2 Timoteüs 4:7,8).
Het is duidelijk wat hiervoor nodig is: een geestelijke instelling, een leven in gemeenschap met God.
Hoewel de beloning voor getrouw vervulde dienst niet geheel onbelangrijk is, lijkt in de gelijkenis het voorrecht dat de Heer je in dienst genomen heeft, zwaarder te wegen. Voor de arbeiders van het eerste uur telden alleen hun inspanningen. Dat verraadt iets van hun houding ten opzichte van hun heer. Ze vonden het klaarblijkelijk niet zo’n voorrecht om in zijn dienst te staan.

Een andere toepassing vinden we, als we de arbeiders vergelijken met mensen, die op verschillende leeftijden tot geloof in de Heer komen – sommigen al heel jong, anderen in hun levensavond, te elfder ure.
De arbeiders van het eerste uur zijn zij, die al op jonge leeftijd de Heer leerden kennen en daardoor gedurende een lange periode in zijn dienst konden staan. Ze zijn bevoorrecht boven andere gelovigen, die pas op latere of zelfs op late leertijd God leerden kennen. Maar toch kunnen en mogen zij zich niet beroemen op hun langdurige arbeid. Ze kunnen zich evenmin verheffen boven hen, die God maar gedurende een korte tijd hebben kunnen dienen, waarbij ze bovendien gehandicapt zijn door de in een mensenleven verzamelde last van werelds denken, die ze niet altijd 1, 2, 3 konden afleggen.
In onze maatschappij bestaat de neiging om ouder wordende mensen steeds vroeger af te schrijven. Maar bij God is dat niet zo. Ouderen en jongeren mogen eendrachtig samenwerken om het evangelie uit te dragen tot heil voor de volkeren.

 

foto: Nederlands Wijnbouwcentrum, Wijnboer voor een dag

Werken in een wijngaard

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.