Namen van God

In de Bijbel worden een aantal woorden gebruikt om God aan te duiden. We noemen die wel de “namen van God”, hoewel dat feitelijk niet helemaal correct is, zoals we zullen zien.

God heeft vale namen. Namen die beschrijven hoe Hij is, wat Hij doet, wat Hij voor mensen betekent. Er zijn echter drie namen, die door de hele Bijbel gebruikt worden en steeds voorkomen in de namen die mensen aan God geven.

God

Het meest gebruikte woord om het Opperwezen aan te duiden is in het Hebreeuws ‘Elohim’ (אלהים) of kortweg ‘El’. Het wordt gebruikt om de Schepper van hemel en aarde (Genesis 1:1) mee aan te duiden. Het woord betekent ‘sterkte’ of ‘macht’.

In het Nieuw Testament wordt het in het Grieks weergegeven als ‘Theos’ (Θεος). In onze Bijbelvertalingen wordt het woord ‘God’ gebruikt. Elohim, Theos en God zijn eigenlijk geen namen. Het zijn generieke aanduidingen van het Opperwezen: een ‘soortnaam’ of een titel.

Het Griekse woord is van oorsprong de aanduiding voor de Griekse (af)goden, maar wordt door de schrijvers van het Nieuwe Testament onbekommerd gebruikt als equivalent van Elohim. Ons woord ‘God’ is afgeleid uit het Indo-Germaans en betekent zoiets als: ‘de aangeroepene’ of: ‘degene aan wie men offert’, min of meer te vergelijken met Theos. Theos en God, ontdaan van hun oorspronkelijke context, worden gebruikt als equivalent van Elohim.

El of Elohim wordt vaak gebruikt in samenstellingen om iets van Gods wezen, zijn karakter, te beschrijven: El Elyon (God de Allerhoogste), El Shaddai (God de Almachtige), Elohim Chayim (de levende God), El Kadosh (de Heilige God), e.a..

Elohim is het meervoud van ‘El’. Letterlijk vertaald is het dus: goden. Het bijzondere is, dat dit meervoudige slechts één wezen aanduidt. Als het over de Schepper gaat, de God van Israël, blijkt uit de werkwoordvorm, dat het maar om één enkele God gaat. In Genesis 1 staat in het Nederlands: ‘God schiep’ en: ‘God zei’, waar in het Hebreeuws letterlijk staat: ‘Goden schiep’ en: “Goden zeiden’. Grammaticaal volkomen onlogisch. De Bijbel is er duidelijk over dat er maar één God is. Er is geen ander! Het is niet duidelijk hoe we dit kunnen verklaren. Het zou een soort ‘koninklijk meervoud’ kunnen zijn om Zijn macht en verhevenheid aan te geven. Of is het een aanwijzing voor de drie-eenheid van God?

Heer

Een tweede woord om God aan te duiden is in het Hebreeuws ‘Adonai’ (אֲדֹנָי). De betekenis is ‘heer’, ‘meneer’ of meester’. Het wordt in het gewone spraakgebruik tussen mensen gebezigd als een aanspreektitel. In de Bijbel komt het ook in deze betekenis voor en wordt dan weergegeven als (mijn) heer (met een kleine letter).

In de 17e eeuw bestond in het Nederlands het woord ‘heer’ niet. Dat was: ’heere’. Zo werd het in de Statenvertaling gebruikt voor mensen (‘heere’) en voor God (‘Heere’). Daardoor is het gebruik ontstaan om het ouderwets aandoende woord ‘Here’ voor God te gebruiken, terwijl in de Bijbelvertalingen mensen werden aangesproken als: ‘heer’. Nieuwere vertalingen gebruiken ook voor God de moderne spelling, maar wel met een hoofdletter ‘Heer’.

De betekenis van Adonai is duidelijk: God is de Heer en Meester aan Wie men zich onderwerpt. Het komt voor in combinatie met de andere “namen” van God.

Heer

Een derde aanduiding is ‘JHWH’ (יהזה). In de Bijbelvertalingen wordt weergegeven als Heer. Over de reden daarvan straks meer, maar om onderscheid te maken tussen Adonai en JHWH wordt die met allemaal hoofdletters geschreven.

JHWH is, anders dan de voorgaande aanduidingen, een naam, de naam waarmee God Zichzelf voorstelt aan Mozes. Toen God Mozes riep om Israël uit Egypte te bevrijden, maakte Mozes bezwaar. Wat moest hij zeggen tegen de Israëlieten als die vroegen op wiens gezag hij hen uit Egypte wilde leiden? In Exodus 3 staat het er zo:

14 Toen zei God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zei: Aldus zult u tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden.
15 Voorts zei God tot Mozes: Dit moet u tot de Israëlieten zeggen: De Heer, de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob, heeft mij tot u gezonden; dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht.

De betekenis van de naam is dus: “Ik ben er”, of: “Ik zal er zijn”, “de Aanwezige”, “de Eeuwige”. Het is de naam die gebruikt wordt als God met mensen omgaat. Mozes heeft dat consequent toegepast toen hij de Bijbel schreef. In Genesis 1 wordt steeds gesproken over God (Elohim); Genesis 2 gaat in op de relatie tussen God en de mensen en daar wordt gesproken over de Heer God (JHWH Elohim).

De naam Heer bevat een troostrijke en bemoedigende boodschap voor de mensen: God is er en zal er altijd zijn. Hij is degene “die is en die was en die komt” (Openbaring 1:8). Hij is degene die Zich ontfermt over de mensen en die bereid is om te zegenen, te troosten, te versterken en te helpen.

Ook de naam JHWH komt in allerlei combinaties voor: Heer God (JHWH Elohim), HeerHeer (JHWH Adonai) en met allerlei aanduidingen als Heer der heerscharen (JHWH Tzevaoth), de Heer van de vrede (JHWH Shalom), de Heer die voorziet (JHAH Jireh), de Heer onze gerechtigheid (JHWH Tzidkenu) en andere die iets vertellen over zijn zorg voor de mensen.

De woorden van God tot Mozes geven aan dat God bekend wil staan, aangesproken wil worden door de Joden als JHWH. In de praktijk gebeurt dat niet. Ergens in de loop van de geschiedenis, al in de oudtestamentische periode, kwam de gedachte op dat deze naam zo heilig is, dat je, om het ijdel gebruik van de naam van de Heer te vermijden (het derde gebod!), de naam beter helemaal niet kon uitspreken. Dat gebeurde op een gegeven moment nog maar één keer per jaar. Alleen de hogepriester sprak op Jom Kippoer (Grote Verzoendag) in het heiligdom die naam uit.

De gewone Israëliet sprak die naam niet uit. Die gebruikte in plaats daarvan het woord HaSjem (de Naam). Bij het lezen van de Bijbel werd het woord JHWH ook niet gelezen, maar gebruikte men in plaats daarvan het woord Adonai. Onze Bijbelvertalingen volgen eigenlijk dit Joodse gebruik en lezen Heer waar JHWH staat, alleen herkenbaar aan de spelling in hoofdletters.

Hoe het JHWH uitgesproken dient te worden, is niet helemaal zeker. Daar het Hebreeuws alleen medeklinkers kent, moet je uit overlevering weten, welke klinkers ingevoegd moeten worden. Toen niemand meer de naam uitsprak – behalve de hogepriester die het van zijn voorganger leerde – is de eigenlijk uitspraak verloren geraakt. Later werden er wel tekentjes bedacht om de klinkers in een Hebreeuwse tekst weer te geven, maar bij JHWH werden de klinkers van Adonai ingevuld. Daardoor dacht men aanvankelijk dat de uitspraak ‘Jehova’ moest zijn, zoals Erasmus. Maar verder onderzoek bracht aan het licht dat het zeer waarschijnlijk ‘Jahwe’ of ‘Jahwoe’ moest zijn.

 

NB.: De tekst in de afbeelding moet van rechts naar links gelezen worden. Er staat JHWH Tzidkenu
Auteur: Roeland Klein Haneveld

De weg van Christus

Om ons heen zien we de neiging om de wereld te verdelen in winnaars en verliezers. De winnaars zijn allemaal onvermoeibare bikkels en de verliezers de voetvegen van de harde jongens.

Maar de Bijbel geeft ons een derde mogelijkheid, een alternatief voor het sterk zijn – waarbij je over anderen heen loopt. Maar ook voor het zwak zijn – waarbij je over je laat lopen. Dat is de weg waarbij we groots zijn in het vergeven, rijk in het liefhebben en moedig in het spreken over wat we geloven.

We spreken vrijmoedig over wat we juist vinden en voor waar houden, maar zijn altijd bereid te luisteren. We hebben niet altijd het laatste woord. God vraagt ons anders te zijn. Doe daarom niet wat iedereen doet. Kom uit voor je mening, zeg vrijmoedig wat je gelooft. Spreek je uit, maar wees bereid om altijd het laatste woord aan God te laten. Denk niet dat je altijd je zin moet krijgen, denk niet dat je altijd moet vertellen hoe het moet.

Denk ook niet dat je altijd moet zwijgen. Er is een derde weg, de weg van Christus:

“Ga de weg van de liefde, zoals Christus deed, die ons heeft liefgehad en zich voor ons gegeven heeft als offer, als een geurige gave voor God” (Efeziërs 5:2)

Een geheimenis: zeven sterren en zeven kandelaars

In Openbaring vinden we zeven brieven van Jezus, elke gericht aan een andere gemeente in Klein-Azië, het westen van het tegenwoordige Turkije. Maar voordat je deze brieven gaat lezen, is het misschien goed om eens te kijken naar de geadresseerden.

Enkele opvattingen

Elke brief wordt voorafgegaan door de woorden: “Schrijf aan de engel der gemeente te” gevolgd door de plaatsnaam. Dat klinkt ons wat vreemd in de oren. Wat wordt daarmee bedoeld? Uitleggers geven verschillende mogelijkheden. Eén opvatting is, dat daarmee een leider in de gemeente bedoeld wordt, een oudste of voorganger. Een andere gedachte is, dat elke gemeente in de hemel vertegenwoordigd wordt door een engel, zeg maar een beschermengel van de gemeente.
Ik zeg niet, dat deze opvattingen niet kloppen. Maar het leiderschap in de nieuwtestamentische gemeente is altijd een meervoudig leiderschap: de oudsten of opzieners, soms aangevuld met diakenen (Filippenzen 1:1). Een andere vertaling spreekt over “leiders en dienaren”. En Jezus waarschuwt er zelfs voor dat iemand zich erop laat voorstaan (de) leider van de gemeente te zijn (Matteüs 23:8-10). Het lijkt bovendien niet helemaal logisch als de brief, gericht aan één persoon, geen instructies bevat voor die persoon, maar bestemd lijkt te zijn voor de gehele plaatselijke gemeente.
Dat geldt misschien nog wel meer voor de tweede genoemde opvatting. Want nergens in het Nieuwe Testament vinden we, dat er een engel als een soort bemiddelaar tussen Jezus en zijn gemeente staat. Engelen zijn er wel om ons te dienen (Hebreeën 1:7), maar Jezus gaat zelf persoonlijk met zijn gemeente en met de gelovigen om (1 Johannes 1:3). En hoe zou Johannes die brief moeten verzenden? En waarom wordt de engel, die buitenstaander en aan de gemeente onbekend is, aangesproken? Dit alles brengt mij tot de vraag: Zou er nog iets anders bedoeld kunnen zijn met “de engel van”?

Een geheimenis

Daarvoor kijken we naar Openbaring 1, want daar komen bijna alle begrippen die in de zeven brieven aan de orde komen, al voor. Johannes heeft een visioen waarin hij Jezus ziet staan te midden van zeven gouden kandelaars. Hij heeft zeven sterren in zijn hand (Openbaring 1:12-16). Jezus stelt Zichzelf voor en zegt dan ook dit: “20Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de kandelaren zijn de zeven gemeenten”.
De sterren en de kandelaars zijn dus een “geheimenis”. In andere artikelen (zie nevenstaand menu) is al naar voren gekomen, dat “het geheimenis” steeds te maken heeft met het werk, dat God van plan was te gaan doen na het lijden en sterven van Jezus en voor zijn komst als Koning der gehele aarde. Je mag dus verwachten dat zowel de sterren als de kandelaars iets zeggen over de nieuwtestamentische gemeente.

Een kandelaar

Het eenvoudigst te duiden zijn de kandelaars. De verklaring daarvoor wordt ook door Jezus gegeven: “de kandelaars zijn de zeven gemeenten” (Openbaring 1:20b). Toch moet je hier ook even opletten. Want bij een kandelaar denken wij aan “licht verspreiden” en komen als vanzelf de woorden van een oud liedje in gedachten: “Jezus zegt dat Hij hier van ons verwacht, dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht”. Maar de (zevenvoudige) kandelaar bij Israël staat niet in een duistere wereld, zelfs niet voor het raam, maar in het heiligdom, in de tempel. De boodschap daarvan is, dat de gemeente leeft voor het aangezicht van God, elk moment in Gods aandacht is en door Hem verzorgd wordt. De kandelaar zegt: de gemeente mag zich door God gezien weten.

Een ster

Sterren zijn gemaakt om licht te geven op aarde. In letterlijke zin (Genesis 1:15 ), maar ook als illustratie, getuigenis van Gods grootheid (Psalm 19:2). Nu wordt het beeld van sterren in een donkere nacht door Paulus gebruikt als metafoor voor de gemeente in haar verantwoordelijkheid om licht op aarde te laten schijnen (Filippenzen 2:15).
Van de zeven sterren in Openbaring wordt nu gezegd, dat ze “de engelen van de gemeenten” zijn. Mij doet deze aanduiding denken aan een soort beeldspraak, die wel vaker in de Bijbel voor komt. Jezus heeft het bijvoorbeeld over “de tempel van zijn lichaam” (Johannes 2:21). We snappen direct, dat het niet gaat over een gebouw dat gewijd is aan lichaam van Christus, maar over een functie van het lichaam van Christus, de tempel waarin Hij woont. Paulus gebruikt dezelfde soort beeldspraak als hij het heeft over “het waterbad van het Woord”. Niemand denkt aan een bad waarin het Woord gewassen wordt. We snappen direct dat hij het heeft over de functie van het Woord van God dat als waterbad fungeert om onze gedachten te reinigen (Efeziërs 5:26[/popup). Misschien worden we in Openbaring door het woord “engel” op het verkeerde been gezet. Want dit is weliswaar soms de aanduiding van een hemels wezen, maar soms is het gewoon een boodschapper. De uitdrukking “de engel van de gemeente te …” zou je dan ook zo kunnen lezen: “de gemeente die mijn boodschapper is in …”.

Functioneringsgesprek

Als je zo de brieven in Openbaring zou parafraseren, beginnen ze als volgt: “Schrijf aan de gemeente die mijn boodschapper is in …“ Allereerst zien we dan, dat de ongemakken uit het begin van dit artikel wegvallen. Er is geen wrijving met de opvattingen over de organisatie van de gemeente of de onderlinge relatie van de gelovigen. Er worden ook geen engelen geïntroduceerd die als verantwoordelijken van de gemeente worden aangesproken. En het belangrijkste: de inhoud is bestemd voor de geadresseerden. Kijk je naar de structuur van de brieven, dan moet het opvallen dat ze lijken op functioneringsgesprekken: Wat gaat er goed? Zijn er verbeterpunten? Plan van aanpak. Extra beloning bij het halen van de doelen.

De brieven getuigen dus van de liefdevolle zorg van onze Heer voor zijn gemeente. Hij spant zich in om de gemeente (en dus ook de leden van elke gemeente) te helpen bij het vervullen van de hun van God gegeven taak om in deze wereld zijn boodschap van liefde en verlossing, vergeving en verzoening, uit te dragen. Een boodschap die samengevat wordt in één naam, in één persoon: Jezus Christus en die gekruisigd.

Probeer eens op deze manier de brieven van Jezus Christus aan zijn gemeente(n) te lezen. Je zult vast in bijna elke brief punten van herkenning vinden.

Afbeelding: Vincent van Gogh, Sterrenhemel boven de Rhône

Gaven, talenten en vruchten

Zo rond Pinksteren denken we altijd extra na over het werk van de Heilige Geest. Omdat in het verhaal van Pinksteren de Geest werd uitgestort en zo duidelijk zichtbaar werkte, roept dat soms verlangens op naar meer werking van de Heilige Geest in onze tijd. Daar is niets mis mee. Maar we moeten wel helder krijgen, waaraan we de werking van de Heilige Geest herkennen. Zijn dat wonderlijke gebeurtenissen zoals op het Pinksterfeest in Jeruzalem (Handelingen 2)? Of verlangen we naar de wonderen zoals die het optreden van de apostelen af en toe begeleidden? Of nog wat anders?

Kijkend naar het werk van de Geest onderscheiden we in de Bijbel twee (of misschien drie) dingen:

Gaven en talenten van de Geest

In de Bijbel vind je een paar “lijstjes” met gaven van de Geest. In de eerste plaats zijn dat mensen met een bijzondere taak: apostelen, profeten, evangelisten, herder en leraars. Daarnaast vinden we lijstjes met bepaalde “vaardigheden”, zoals verkondigen van wijsheid, het overdragen van kennis (Romeinen 12:6-8).

Maar bij deze vaardigheden worden er ook enkele genoemd, die je misschien eerder zou aanmerken als “talenten”, natuurlijke, aangeboren bekwaamheden, die niet direct door de Geest bewerkt (hoeven te) worden. Dat onderscheid lijkt met niet erg nuttig, omdat ook deze vaardigheden ons door God geschonken zijn en Hij er door zijn Geest gebruik van wil maken. Vandaar dat ik ze ook gewoon rangschik onder de gaven van de Geest.

Bij de gaven van de Geest moeten we bedenken, dat die gaven op zich niet het belangrijkste zijn. Gaven worden gegeven met een doel: “wie naar geestelijke gaven streeft, moet trachten uit te munten tot stichting van de gemeente“ (vgl. 1 Korintiërs 14:12). De gaven die de Geest geeft, zijn niet bedoeld voor de ontvanger, maar om de ontvanger in staat te stellen anderen te dienen: “In iedereen is de Heilige Geest zichtbaar aan het werk ten bate van de gemeente” (1 Korintiërs 12:7). “Gebruik de gave die u van God ontvangen hebt om anderen te helpen“ (1 Petrus 4:10).

De vrucht van de Geest

Niet alle gelovigen ontvangen dezelfde gaven (of talenten). We zijn allemaal verschillend, hebben allemaal verschillende taken en worden daarom verschillend toegerust. Maar alle gelovigen worden wel geacht dezelfde vrucht van de Geest dragen. De vrucht van de Geest is “liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing” (Galaten 5:22).

Iemand gebruikte eens een mooi voorbeeld om duidelijk te maken dat gaven niets over ons zeggen, maar alles over de gever. Denk aan een kerstboom die vol hangt met glimmende ballen, slingers en lampjes. Mooie boom, alleen zo dood als een pier! Denk daarnaast aan een appelboom, die vol hangt met vruchten. Die zeggen wel iets over de boom! De boodschap is duidelijk. Gaven? Prima! Zeker belangrijk. Maar dit komt niet in plaats van de vrucht van de geest. Vruchten moeten groeien. Daar is tijd en aandacht voor nodig. Snoeien, bemesten, water geven, enz.

Jezus heeft gezegd, dat de Vader mensen verheerlijkt wordt in mensen die veel vrucht dragen (Johannes 15:8). De gaven stellen niet veel voor als je de vrucht van de Geest mist: “Al sprak ik de talen van alle mensen en die van de engelen – had ik de liefde niet, ik zou niet meer zijn dan een dreunende gong of een schelle cimbaal. Al had ik de gave om te profeteren en doorgrondde ik alle geheimen, al bezat ik alle kennis en had ik het geloof dat bergen kan verplaatsen – had ik de liefde niet, ik zou niets zijn” (1 Korintiërs 13:1-2). De aanwezigheid of het gebruik van geestelijke gaven maakt ons niet tot geestelijke mensen. Niet onze gaven maken ons tot geestelijke mensen, maar onze gezindheid: “Laat die gezindheid in u zijn, die ook in Jezus Christus was” (Filippenzen 2:5).

De ideale gemeente

Geen enkele plaatselijke gemeente is volmaakt. Maar het ideaalbeeld van de gemeente wordt het meest benaderd als mensen elkaar helpen de gaven en talenten die God gaf te ontdekken en te ontwikkelen . We verblijden ons over de gaven in het leven van de ander en moedigen elkaar aan om daarmee God en elkaar te dienen en te helpen. Zo dragen we veel vrucht en verheerlijken we God.

 

Twee keer hemelvaart

Donderdag, de veertigste dag na Pasen, is het Hemelvaartsdag. Dan gedenken we het feit, dat Jezus naar de hemel is gegaan. Het is opmerkelijk, dat Lucas, een volgeling van Jezus die pas tijdens de zendingsreizen van Paulus in beeld komt, het verhaal twee keer verteld.

Een eindpunt

De eerste vertelling van Lukas staat in Lukas 24:50-52. Het is een heel beknopt verslag. Dat past ook wel bij het doel dat Lucas met zijn evangelie had. Hij liet zien, hoe Jezus van het begin van zijn optreden af op weg was naar Jeruzalem om daar te sterven. Het hoogtepunt in zijn verhaal is, dat Jezus uit de dood is opgestaan. De tijd tussen opstanding en hemelvaart wordt heel kort samengevat. De hemelvaart zelf wordt niet in detail vermeld. Alleen vertelt hij wel, dat het voor de leerlingen van Jezus een bron van grote blijdschap was.

In het Lucasevangelie is het verhaal van hemelvaart van Jezus de afsluiting van het verhaal van Pasen. Na de diepte van zijn lijden, neemt Jezus de allerhoogste plaats in, aan de rechterhand van zijn Vader! De leerlingen van Jezus zien Hem niet meer, maar dat is geen reden om treuren. Het is geen “Feest van Afwezigheid”. Het is de kroon op het werk van Jezus. Hij is tot Heer en Christus gemaakt, gekroond met eer en heerlijkheid. En zij hebben nu een vertegenwoordiger bij God, een voorspraak bij de Vader (1 Johannes 2:1,2). En dat niet alleen – zijn aanwezigheid daar is een garantie dat zij – met allen die in Jezus geloven – ook eens thuis zullen komen (Hebreeën 6:19,20). Hun ogen zien Hem niet, maar zijn zorg voor hen is niet minder geworden. Zij zullen kracht ontvangen uit de hemel!

Een beginpunt

Het tweede verhaal van Lucas staat in Handelingen 1:4-10. Het perspectief is hier heel anders dan in Lucas 24. Daar was het een afsluiting van het werk van Jezus. Hier is dezelfde gebeurtenis een opmaat naar iets nieuws dat Jezus gaat doen. Beknopt beschrijft Lucas, dat Jezus na Pasen gedurende veertig dagen geregeld aan zijn volgelingen verscheen om met hen over het koninkrijk van God te spreken. Daar hadden ze ’t al vaker over gehad, maar het bleef eigenlijk ver weg voor hen, een bijna onbereikbaar ideaal. Maar al pratend met Jezus, overtuigd dat Hij echt de dood had overwonnen, zal het vertrouwen groeien, dat Gods koninkrijk er echt zal komen.

Veel uitgebreider staat Lucas stil bij de laatste woorden die Jezus tot zijn leerlingen spreekt. Die houden zowel een belofte als een opdracht in. De belofte: “Jullie zullen kracht ontvangen”. De opdracht: “Jullie zullen mijn getuigen zijn”. Natuurlijk wijzen deze woorden vooruit naar het Pinksterfeest, dat ze niet veel dagen later, tien om precies te zijn, zullen vieren.

Zendingsfeest

Hemelvaart is het beginpunt van wat later “de grote opdracht” genoemd wordt. Lucas noteert deze woorden van Jezus daarover: “Maar wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen om mijn getuigen te zijn in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde” (Handelingen 1:8). Matteüs was meer aangesproken door deze woorden: “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld” (Matteüs 28:18-20).

Hemelvaartsdag bepaalt ons dus bij de roeping van de gemeente om de naam van Jezus bekend te maken; om in daad en woord het evangelie van Gods liefde uit te dragen. Het is een dag waarop de gemeente herinnerd wordt aan haar zendingsopdracht.

Gods geheim verklaard

Al eerder heb ik het een en andermaal gehad over een geheim in de Bijbel, dat uiteindelijk aan de gemeente van Christus geopenbaard is. Het leek me goed om eens op een rij te zetten, wat er in de Bijbel allemaal over dit geheim gezegd wordt. De diverse bijbelvertalingen gebruiken verschillende woorden: geheimenis, verborgenheid of mysterie. Daarmee wordt niet iets aangeduid dat onbegrijpelijk en ondoorgrondelijk is. Het Nieuwe Testament gebruikt het om iets aan te duiden dat tot aan het moment dat ze geopenbaard werden, verborgen werd gehouden. De profeten voelden aan dat God bepaalde dingen verborgen hield, die dus niet gekend konden worden. Deze dingen werden openbaar toen ze verkondigd werden door Christus en zijn apostelen.

In het eerste artikel heb ik stilgestaan bij de eerste keer dat dit woord in het Nieuwe Testament gebruikt wordt, in Matteüs 13:11, als Jezus verklaart waarom Hij zijn onderwijs presenteert in de vorm van gelijkenissen. In een tweede artikel heb ik wat verteld over wat het geheim inhield. Want het was wel een geheim was, maar hoeft dat nu niet meer te zijn. Want Paulus was door God aangesteld als een dienaar van Christus “aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd” (1 Korintiërs 4:1). Hem was de “genade te beurt gevallen… in het licht te stellen wat de bediening van het geheimenis inhoudt…” (Efeziërs 3:8,9).

In dit artikel wil ik dan eens stil staan bij de verschillende keren dat dit geheim in de Bijbel ter sprake komt, waarbij steeds een ander facet ervan belicht wordt.

Het geheimenis van Gods wil

In Efeziërs 4:9-10 (in NBG51 en (Herziene) Statenvertaling) is sprake van “het geheimenis van Gods wil”. Dat wil niet zeggen, dat Gods wil totaal onbekend was. Want zijn wil met betrekking tot de mens wordt in meerdere bijbelteksten duidelijk omschreven: God wil dat alle mensen tot behoudenis komen (1 Timoteüs 2:4; 2 Petrus 3:9). En het is ook nooit een geheim geweest, dat de redding van mensen uitsluitend het resultaat is van genade. Abraham werd gerechtvaardigd door geloof alleen en ook David besefte, dat de verlossing niet gebaseerd is op verdienste (Romeinen 4:6).
Maar het geheimenis van Gods wil is daarin gelegen, dat Hij een deel der verlosten een andere positie en andere zegeningen geeft. Na de dood, opstanding en hemelvaart van Christus worden degenen die tot geloof komen verbonden met Christus, als zijn lichaam, opdat hun levens de lof van zijn heerlijkheid zullen verbreiden (Efeziërs 1:12-14).

Het geheimenis van Christus

Als Paulus uitlegt, wat hij verkondigt, noemt hij dat “het geheimenis van Christus” (Efeziërs 3:4). In het handelen van God met de mensen staat Christus centraal:

  • Door de dood en opstanding va Christus worden zondaars gered. Het bloed van stieren en bokken is niet langer nodig om de zonden te bedekken.
  • Al zijn wij als gelovigen in onze levenswandel niet altijd volmaakt, dat einddoel zullen wij toch bereiken omdat God voortdurend Jezus ziet, die onze voorspraak is (1 Johannes 2:1). God ziet ons “in Christus” (Johannes 14:20).
  • Zolang we dat einddoel nog niet bereikt hebben, blijft God voortdurend met ons verbonden. Hij wil op een vertrouwelijke manier met ons omgaan. Deze verbondenheid is er in en door Jezus (1 Korintiërs 1:2; 1 Johannes 2:3b).

Het geheimenis van Christus omvat een boodschap die niet zoals de wet der tien geboden alleen voor Israël bestemd is, maar een die aan alle mensen gepredikt moet worden, aan Joden en heidenen. Want alle mensen worden sinds de opstanding van Christus gelijk behandeld (Efeziërs 3:6).

Het geheimenis van de zeven sterren

In Openbaring 1:20 is sprake van het geheimenis van de zeven sterren en de zeven kandelaren. De betekenis is: de kandelaren zijn de zeven in Openbaring 2 genoemde gemeenten en de sterren zijn “de zeven engelen van die gemeenten”. Er wordt wel gesuggereerd dat de engelen de voorgangers van de gemeenten aanduiden, maar eigenlijk past dat niet bij de beschrijvingen van de gemeente, waarin alle gelovigen gelijk zijn. Mij doet deze uitspraak denken aan een soort beeldspraak die vaker in de Bijbel voorkomt. Zo spreekt Jezus van “de tempel van zijn lichaam” (Johannes 2:21) en we begrijpen dat het niet gaat over een gebouw dat gewijd is aan lichaam van Christus, maar over het lichaam van Christus. Zo schrijft Paulus over “het waterbad van het Woord” en we begrijpen dat hij het heeft over het Woord van God dat als waterbad fungeert en (de gedachten van) mensen reinigt (Efeziërs 5:26; Titus 3:5). Zo hebben de zeven gemeenten geen engelen, maar zijn ze “engelen”, dat is “boodschappers”. Zij zijn lichtende sterren in de wereld (Filippenzen 2:15). Zo is elke gemeente een engel, een gezant van Christus, terwijl ze tegelijk een kandelaar is, die in het heiligdom van God is, die over haar waakt.
In de hoedanigheid als Gods boodschapper in de wereld, is de gemeente een “geheimenis”. In vroeger tijd was Israël, als natie, Gods boodschapper op aarde. In zijn ondoorgrondelijke wijsheid heeft God speciale voorzieningen getroffen om de gemeente voor deze taak toe te rusten: Hij is in zijn gemeente komen wonen.

Dat God in mensen zou komen wonen, was in de oudtestamentische tijd een verborgenheid. Dat kon pas werkelijkheid worden na de verheerlijking van Jezus (Johannes 7:39). Christus is in ons komen wonen. De woorden “Christus onder (SV: in) u” (Kolossenzen 1:27) staan in het meervoud en duiden erop, dat Christus in de eerste plaats woont in het geheel van de gelovigen, in de gemeente die zijn lichaam is. Uitvloeisel daarvan is, dat Hij door zijn Geest ook woont en werkt in ieder van ons afzonderlijk (Efeziërs 1:19-21; 1 Korintiërs 12:13). God woont dus niet alleen in de hemel, van waaruit Hij ons zijn wil bekend maakt, Hij woont ook door Christus in ons (Johannes 17:26). Als dat niet zo was, konden we het leven van Christus slechts imiteren; nu wil Hij zijn wil in ons vervullen en Zijn heerlijkheid in ons zichtbaar maken. Christus-in-ons is de hoop der heerlijkheid! Van ons wordt niet mer gevraagd, dan os uit te strekken naar de Heer en Hem de leiding van ons leven toe te vertrouwen.
Zo wil Hij de gemeente gebruiken om zijn diepe verlangen om alle mensen tot Zich te trekken te tonen. Dit is de primaire roeping van de gemeente: een harmonieus getuigenis zijn van Gods liefde en veelkleurige wijsheid.

Het geheimenis van onze verheerlijking

De gemeente van Jezus Christus, met Pinksteren aan haar aardse loopbaan begonnen, nadert haar voltooiing. En ook die zal bereikt worden op een manier, waarvan de oudtestamentische profeten niet konden dromen. De gelovigen zullen in één moment verheerlijkt worden, geschikt gemaakt om de hemel te betreden. Terwijl het aardse leven “gewoon” verder gaat en de overige doden in hun graven blijven liggen, worden de gelovigen die reeds gestorven zijn, onvergankelijk opgewekt, terwijl zij die nog leven in een moment veranderd worden (1 Korintiërs 15:51-52). En samen worden zij in een ogenblik weggevoerd, de Heer tegemoet in de lucht, om zo met Christus te zijn (1 Tessalonicenen 4:15-17).

Het geheimenis van het geloof

Paulus spreekt over “het geheimenis van het geloof” (1 Timoteüs 3:16). Het geloof is bedoeld als  motor van ons leven. Daarin vinden we de kracht om het hoofd te bieden aan de verzoekingen en problemen die op ons afkomen. Het geloof zelf is geen kracht, maar een erkenning van eigen krachteloosheid en het verlangen kracht van iemand anders te ontvangen. Maar het “geheimenis van het geloof” leert ons onze kracht alleen te zoeken in Christus, die in ons woont.

We zien dus dat de verborgenheden (geheimenissen of mysteries) in het Nieuwe Testament betrekking hebben op het werk van de Zoon van God in de periode die begint met de verwerping van Christus door Joden en heidenen. Alle oudtestamentische profetieën betreffende Israël en de volken die nog niet in vervulling waren gegaan, zijn toen – voor de menselijke waarneming – op de lange baan geschoven. God begon zijn gemeente te formeren uit Joden en heidenen. Pas als dit geheimenis, deze voorheen verborgen gebleven gedachte van God, zijn vervulling bereikt heeft, gaat Gods handelen met Israël en de volken weer verder.
Dit geheimenis wordt prachtig weergegeven in de woorden van 1 Timoteüs 3:16

1 Timoteüs 3:16 vervuld in:
Die zich geopenbaard heeft in het vlees menswording en vernedering van Christus
is gerechtvaardigd door de Geest opstanding van Jezus
is verschenen aan de engelen hemelvaart van Christus
is verkondigd onder de heidenen getuigend werk van de gemeente door de heilige Geest
geloofd in de wereld zichtbaar in de wandel der gelovigen
opgenomen in heerlijkheid verheerlijking van de gemeente

God! Waar bent U?

In de week voor Pasen – die we soms de Lijdensweek (vanwege het lijden van Jezus) noemen, maar ook wel de Goede Week (vanwege de vreugde van Pasen) of Stille Week (omdat traditioneel in die week de kerkklokken niet geluid werden) – is er altijd volop aandacht voor het verhaal dat we tegenwoordige The Passion noemen, het lijden van Jezus. Een verhaal vol memorabele momenten. Eén daarvan is het moment, dat Jezus zich, hangend aan het kruis, tot God richt.

’t Zijn zulke bekende woorden: “Eli, Eli, lama sabachtani”, “Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?” Het zijn de woorden van Psalm 22:2, maar dan niet in de context van een liturgie of gebed. Ze schetsen een beeld van ultieme verlatenheid en ondergang. Het is een rauwe kreet in doodsnood: “God! Waar blijft U nou?”

Gezien de situatie is het wel begrijpelijk. Omringd door vijanden, verlaten door zijn vrienden die gevlucht waren en van grote afstand toekijken. Ook moet hij afscheid nemen van de paar geliefden die wel bij het kruis staan. Maar toch – was dit niet de man, die gezegd had dat zijn hemelse Vader hem lief had? Dan is misschien niet de uitroep van Jezus, maar de afwezigheid van God het meest opmerkelijke in deze scene van het verhaal.

Maar het zwaarste was, dat zijn Vader Zich van hem afkeerde.

Zijn leven lang had Jezus niets gedaan zonder zijn Vader er in te kennen. Voortdurend was Hij zich bewust van de aanwezigheid van zijn Vader. Maar juist nu, op dit voor Hem cruciale moment, had zijn Vader zich van Hem afgekeerd. Juist nu was hij helemaal alleen gelaten.
Was dit het lijden waartegen Hij zo had opgezien, dat Hij bloed zweette in Getsemane? Nu was Hij helemaal geworden als alle mensen, zonder God in deze wereld, de dood nabij. En als eerste (en hopelijk enige) ervoer Hij ten volle waarheen de weg leidt die de mensheid gekozen heeft.

God heeft zich een moment voor de mens Jezus verborgen. Maar de Vader zal zijn Zoon niet aan de dood overlaten. Zijn leven, zijn liefde, zal de dood overwinnen! Maar zo voelde Jezus dat niet. En op zijn vraag kwam geen antwoord.

Toen niet. Maar de vraag is wel gehoord! En zal beantwoord worden – op de derde dag.

Wat een troost: als ik worstel met de “waaroms” in mijn leven en geen antwoord krijg op mijn roepen tot God, deelt de Gekruisigde in mijn radeloosheid. Ook al komt er geen antwoord, Hij wijst me wel op degene met wie ik mijn nood het beste kan delen. Iemand die luistert als ik Hem aanroep en die kracht geeft om de moeilijkste weg te gaan – zelfs als Hij verborgen blijft.

Kan ik ook zo naast anderen staan en delen in hun vragen en leed, zonder met goedkope antwoorden en makkelijke oplossingen te komen?

Eli, Eli, lema sabachtani (Matteüs 27:46)

Gods geheim bekend gemaakt

In een vorig artikel heb ik uitgelegd, dat de gelijkenissen in Matteüsa13 een eeuwenlang verborgen geheim bevatten. In  dit  artikel denken  we  na over een  paar van die  gelijkenissen en proberen een tipje van de sluier op te lichten om te ontdekken, wat dat geheim is.

Een trilogie

Het slot van Matteüsa13 geeft 3 korte gelijkenissen. Je kunt ze ieder afzonderlijk lezen en er mooie lessen uit leren. Maar je kunt ze ook als een geheel lezen. Dan zul je ontdekken, dat het a.h.w. een trilogie is – drie verhalen, die met elkaar te maken hebben en een samenhangend geheel vormen. Lees ze eerst maar eens.

44Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker.

45Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zocht. 46Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die.

47Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. 48Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. 49Zó zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, 50en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars.

De strekking van deze gelijkenissen

De gelijkenissen over het Koninkrijk van God laten zien dat God de eeuwen mensen tracht te winnen voor zijn Koninkrijk, ja hen zelfs smeekt om binnen te gaan. In de gelijkenissen vinden we Hem

  • zoekend – naar een schaap, een munt, arbeiders, een verloren zoon
  • uitnodigend tot een koninklijk bruiloftsmaal
  • als zaaier met goed zaad, het evangelie, opdat het vrucht zal dragen onder de mensen.

En we zien zijn blijdschap als Hij het verlorene vindt, zijn extra inspanning om mensen tot een feest te nodigen als er niet genoeg komen. Zo zien we Hem ook in de gelijkenissen over de geheimen van het Koninkrijk.

Hij vindt een schat en koopt de akker, Hij vindt een parel en verkoopt alles om die parel te kopen. En als de “Visser van mensen” trekt Hij alle mensen tot zich, al worden de kwaadwilligen (Matteüs 13:49), zij die niets willen horen, zien of begrijpen (Matteüs 13:15), niet gedwongen om eeuwig in een door hen ongewenst koninkrijk te leven.

Bij de eerste twee gelijkenissen moet ik een extra opmerking maken. Deze worden vaak uitgelegd als: De mens(heid) is op zoek naar wat werkelijke waarde in het leven heeft en als hij die schat of parel vindt, die beide een beeld van Jezus zouden zijn, moet hij alles achterlaten om Jezus toe te behoren. Maar waarom zouden we in deze twee gelijkenissen afwijken van het beeld dat in andere gelijkenissen – zowel die over het Koninkrijk der hemelen als die over de geheimen van het Koninkrijk – gebruikt wordt? Want daarin neemt steeds God of de Zoon des mensen het initiatief om mensen te betrekken bij zijn koninkrijk.

Natuurlijk zal iedereen die Jezus heeft leren kennen dat als een grote rijkdom ervaren. Maar waar in de Bijbel staat dat de mens daarvoor moet (of kan) betalen? Jezus zelf stelt de retorische vraag: Wat zou een mens kunnen geven in ruil voor zijn leven?” (Markus 8:37). Simon de tovenaar dacht voor geld gaven van de Geest te kunnen krijgen, maar werd door Petrus scherp terechtgewezen (Handelingen 8:18-20). Paulus onderstreept dat nog een keer door te stellen, dat onze verlossing niet gebaseerd is op iets dat wij kunnen doen, maar alleen op genade (Romeinen 4:4-6). Ik denk, dat de uitleg van een gelijkenis niet in strijd kan zijn, met het onderwijs dat de Bijbel zo duidelijk geeft.

Nog voordat we dieper ingegaan zijn op de details van deze drie gelijkenissen, bieden ze ons al de volgende algemene inzichten:

  • God is goed: Hij wil mensen, liefst alle mensen, in zijn Koninkrijk brengen
  • God is liefde: Hij houdt van mensen en heeft ongelofelijk veel voor hen over
  • Elk mens is van grote waarde: Jij bent een schat, een parel

Tot zover kan iedereen deze verhaaltjes wel interpreteren. We hebben heel erg ingezoomd op de details die we heel persoonlijk kunnen toepassen. Maar wat is nu het geheim dat Jezus aan zijn leerlingen wil verklaren? Dat ontdekken we als we de juiste “sleutels” vinden en gebruiken.

Sleutels tot het geheim

Jezus vertelt zijn verhalen zo, dat de meeste toehoorders van Jezus ze niet ten volle kunnen begrijpen. Zelfs zijn volgelingen begrijpen ze niet zo goed – ze vragen tenminste om uitleg (Matteüs 13:10 en Matteüs 13:36). En Jezus geeft die. Hij vertelt, dat elk onderdeeltje van het verhaal een betekenis heeft: de akker, de zaaier, de vogels. Dat zijn sleutels! En waar hij geen hints geeft, kun je veronderstellen dat als je in de Bijbel graaft, ze daar wel gevonden worden. Als we dat doen, zoomen we a.h.w. uit en gaan het grote plaatje zien van God, die de eeuwen door aan het werk is om zijn Koninkrijk te brengen.

De schat in de akker

De sleutel tot deze gelijkenis vinden we in de uitleg van de gelijkenis over iemand die goed zaad zaait in zijn akker. De zaaier is “de Zoon des mensen, de akker is de wereld” (Matteüs 13:37,38).

In deze gelijkenis vindt iemand een schat. Jezus legt niet uit, wat ermee bedoeld wordt, maar er is een opvallende overeenkomst met Ezechiëla16, waar God zegt van “Jeruzalem” – waarmee in de context Gods volk Israël bedoeld wordt – : 5Op de dag dat je geboren werd, werd je ergens op een akker achtergelaten, zo weinig waarde werd er aan je leven gehecht. 6Toen kwam Ik voorbij en zag hoe je in je bloed lag te spartelen. Ik zei tegen je, terwijl je onder het bloed zat: “Leef! Blijf in leven, bedekt met bloed als je bent.” Dan volgt het verhaal hoe God Israël verkiest en haar huwt. Maar ook dat zijn volk Hem versmaadt en andere goden achterna loopt. Tenslotte verliest ze haar status en wordt ze door heidense volkeren te gronde gericht. Maar het verhaal eindigt met God, die zijn verbond gedenkt,dat Hij met haar sloot in haar jeugd, en verzoening voor haar zal doen. Om met de woorden van Hosea te spreken: Hij zal haar opnieuw tot bruid werven (Hosea 2:13-18).

Het is niet moeilijk om in de gelijkenis van de schat in de akker het verhaal van Ezechiël te herkennen. De schat wordt gevonden en verborgen, de akker wordt gekocht. Die laatste handeling is een verwijzing naar de kruisdood van Jezus, die niet alleen Israël tot de zijne wil maken, maar die gelijk maar de hele wereld met Zich wil verzoenen. Maar het einde van Ezechiëla16 ontbreekt – de schat wordt nog niet opgegraven! In de Bijbelse profetieën is het herstel van Israël het hoogtepunt waarop de wereldgeschiedenis zal uitlopen, de voleinding der wereld. Gerechtigheid en vrede voor alle mensen! Maar zover komt het in deze gelijkenis niet. De voleinding der wereld komt pas in de derde gelijkenis aan de orde, maar eerst komt er nog een tweede gelijkenis:

De kostbare parel

Een koopman vindt een kostbare parel. Oppervlakkig bezien lijkt deze gelijkenis wel op de eerste, maar er zijn toch verschillen. Vanzelfsprekend is de koopman een beeld van de Zoon des mensen, maar de plaats van handeling is verschillend en veelzeggend. De schat Israël werd gevonden op de akker van de wereld. Maar voor de parel moet de koopman naar de zee, want daar ontstaan parels in oesterschelpen. Dat is opmerkelijk, omdat Jezus juist voor deze gelijkenissen een plekje gezocht heeft aan de oever van de zee (Matteüs 13:1). In het hoofdstuk hiervoor had Hij een confrontatie met de Joodse leidslieden, die Hem verweten wonderen te doen door Beëlzebul, de overste van de boze geesten (Matteüs 12:24). De zee komt in het Oude Testament regelmatig voor als symbool van de natiën en volkeren van deze wereld (Psalm 65:8), die rumoer maken en bruisen als de zee (Jesaja 17:12). We zullen zien dat de keuze van deze plaats een veelzeggend statement van Jezus is.

De koopman komt niet naar het strand om alle gevangen vissen op te kopen. Hij zoekt die één kostbare parel, de kostbaarste van alle, die uit die zee tevoorschijn komt En betaalt ervoor met alles wat hij heeft. Opnieuw een verwijzing naar de dood van Jezus. Zijn sterven plaatste de profeten met het raadsel dat de Koning die tot in eeuwigheid zou regeren, sterft. Hoe kan dat? En wat gebeurt er na het sterven van de Koning? Raadsels. Maar het Nieuwe Testament laat ons zien wat er daarna gebeurde: de Koning stond op uit het graf, voer op ten hemel en zond zijn Geest en zijn leerlingen erop uit om het evangelie te verkondigen. Eerst aan Israël, maar de houding van de Joodse leiders was niet veranderd. De geschiedenis in het boek Handelingen laat zien, dat ze Jezus steeds weer afwezen. Tenslotte eindigt dat Bijbelboek met de aankondiging dat het evangelie aan de heidenen gebracht zal worden en daar gehoor zal vinden. En sinds het Pinksterfeest van Handelingen 2 vormt Jezus zijn gemeente uit alle volken (inclusief Israël). Die gemeente wordt door Paulus voortdurend aangeduid als een “geheim, dat niet eerder bekend geworden was, maar nu is geopenbaard” (Efeziërs 3:4-6; verg. Romeinen 16:25-26). Deze gemeente vormt een eenheid, één lichaam, vele leden. Als die gemeente volgroeid is, komt de laatste stap in de ontvouwing van Gods heilsplan.

Klik hier voor een persoonlijke toepassing van deze gelijkenis.

Het sleepnet

Ook in de derde gelijkenis van deze trilogie kijken we eerst naar de handelende persoon. Deze wordt niet met name genoemd, maar het is degene die bij de voleinding der eeuwen zijn engelen uitzendt om de bozen van de rechtvaardigen te scheiden. In de gelijkenis van het zaad en het onkruid is dat de Zoon des mensen wiens engelen de bedrijvers van ongerechtigheid verwijderen. Het tijdstip waarop dit zal gebeuren wordt ook aangegeven: de voleinding der wereld – het moment waarop alle profetieën vervuld zullen worden. Gods Koninkrijk omvat dan de gehele aarde: “de aarde zal vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken” (Habakuk 2:14). En God zelf zal te midden van de mensen wonen!

Conclusie

In deze trilogie toont Jezus de grote lijnen van Gods bemoeienissen met de aarde, waarin drie chronologische stappen en drie groepen mensen te onderscheiden zijn: Joden, heidenen en de gemeente van God (1 Korintiërs 10:32). We kennen dus ook onze eigen positie, onderscheiden van Israël en de volkeren: leden van het lichaam van Christus.

Photo by Mohamed_Hassan from PxHere

Geheimen van Gods Koninkrijk

Al eerder schreef ik over de gelijkenis van de kostbare parel. Maar eigenlijk maakt die deel uit van een serie van zeven gelijkenissen – niet zo maar over Gods Koninkrijk, maar specifiek over de geheimen van Gods Koninkrijk. Het lijkt me goed eens stil te staan bij doel en betekenis van deze gelijkenissen.

Gelijkenissen over het Koninkrijk

Niet alle, maar wel een behoorlijk aantal gelijkenissen gaan over het Koninkrijk van God of het Koninkrijk der hemelen. Ik ga maar voorbij aan het subtiele onderscheid dat sommigen menen te zien in de beide uitdrukkingen. In deze gelijkenissen laat Jezus zien wat het doel van God is met deze wereld en welke inspanningen Hij zich getroost om dat doel te bereiken.

Het doel van God is zijn Koninkrijk te vestigen waarover zijn Zoon als koning tot in eeuwigheid zal regeren. Dat werd tot Maria gezegd (Lukas 1:32-33), maar ook al in het Oude Testament (Jesaja 9:5,6) terwijl Habakuk en anderen uitkijken naar de wereldwijde impact van de regering van de Messias (Habakuk 2:14; Jesaja 11:9).

De gelijkenissen over het Koninkrijk van God laten steeds weer zien hoe God de eeuwen door bezig is om mensen te winnen voor zijn Koninkrijk.

  • Hij zoekt – een schaap, een munt, arbeiders, een verloren zoon
  • Hij nodigt iedereen tot een koninklijk bruiloftsmaal
  • Hij zaait goed zaad, het evangelie

Het doel van de gelijkenissen in Matteüs 13

In Matteüs 13 staan 8 illustratieve verhaaltjes van Jezus, waarvan 7 gelijkenissen over het Koninkrijk der hemelen. Maar met deze gelijkenissen is er iets bijzonders aan de hand. Je zou ze kunnen aanduiden als gelijkenissen over de geheimen van Gods Koninkrijk.

Ze zijn niet alleen bedoeld om iets duidelijk te maken, maar ook om te verbergen. Ze gaan dan ook niet zomaar over het Koninkrijk der hemelen, maar over de geheimen van dat Koninkrijk. Het is niet Jezus’ bedoeling om dat geheim zomaar aan iedereen prijs te geven.

Eeuwenlang verborgen

Er was altijd al een “geheim” aan het Koninkrijk van God. Mozes had het er al over: “De verborgen dingen zijn voor de Heer, onze God, maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen voor altijd” (Deuteronomium 29:29). En de profeten zochten ook naar een raadsel waarvan de oplossing voor hen verborgen bleef. Ze lazen in de Schriften over de Messias die Koning voor eeuwig zou zijn, maar op ’t moment dat Hij zich openbaarde zou lijden en sterven. Dat was niet te rijmen (1 Petrus 1:10-11). Jezus maakte een begin om zijn volgelingen dit lang verborgen geheim te verklaren: 34“Al deze dingen zei Jezus in gelijkenissen tot de menigte; Hij sprak uitsluitend in gelijkenissen tot hen. 35Zo moest in vervulling gaan wat gezegd is door de profeet: ‘Ik open mijn mond om in gelijkenissen te spreken; Ik zal bekendmaken wat sinds de grondvesting van de wereld verborgen was’.”

En Paulus maakt overduidelijk dat dit geheim nu geopenbaard is in de prediking van het evangelie: “25(het) evangelie en de prediking van Jezus Christus, naar de openbaring van het geheimenis, eeuwenlang verzwegen, 26maar thans geopenbaard en door profetische schriften volgens bevel van de eeuwige God tot bewerking van gehoorzaamheid des geloofs bekendgemaakt onder alle volken (Romeinen 16:25-26). De verborgenheid waarover God eeuwenlang gezwegen heeft, is zelfs de kern van Paulus’ bediening: “1Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd (1 Korintiërs 4:1).

Jezus wil het geheim voor sommigen verbergen

Zijn verhalen vertelt Jezus in het bijzijn van iedereen, maar ze zijn zelfs voor de volgelingen Jezus vaak niet helemaal duidelijk. De mensen die naar hem kwamen luisteren, volgden hem niet echt. De geschiedenis heeft uitgewezen dat ze wel naar zijn wonderen verlangden, of een makkelijk leven, waarin je niet voor je brood hoefde te werken, misschien zelfs naar bevrijding van de Romeinse overheersing, maar zijn verhaal over bekering, berouw en vergeving ging er niet echt bij hen in.

Matteüs tekent in hoofdstuk 13 de woorden op die Jezus met het oog op hen sprak: 13Dit is de reden waarom Ik in gelijkenissen tot hen spreek: omdat zij ziende blind en horende doof zijn en niets begrijpen. (…) 15: Met hun ogen willen ze niets zien, met hun oren niets horen, met hun hart niets begrijpen. Want anders zouden ze tot inkeer komen en zou Ik hen genezen.

Jezus wil het geheim aan zijn discipelen openbaren

In de loop van het verhaal van Matteüs komt er een moment, dat Jezus dat geheim aan zijn leerlingen bekend wil maken, want, zegt Hij: “11Het is jullie gegeven de geheimen van het koninkrijk van de hemel te kennen, maar hun niet.” Maar Hij doet dat in verhalen, die voor de oppervlakkige luisteraar niet eenvoudig te begrijpen zijn. Je moet – om met de woorden uit het 8ste verhaaltje uit Matteüs 13 te spreken – zowel een bijbelkenner als een volgeling van Jezus zijn (Matteüs 13:52), om zowel de bekende als de nieuwe, tot dan nog verborgen dingen in de Bijbel te begrijpen.

Dat  betekent dat elk verhaal minstens 2 lagen heeft: een eenvoudige betekenis, die met enig nadenken voor iedereen te bevatten is, en een tweede betekenis, waarvoor je de juiste sleutels moet hebben.

In een volgend artikel gaan we dieper in op enkele van de gelijkenissen uit Matteüs 13. Dan zullen we ’t ook hebben over de “sleutels” die Jezus geeft om ze te kunnen begrijpen en het geheim te ontdekken.

Koning voor één dag

Een week of drie geleden kocht ik in Frankrijk een paar hartige taarten om af te bakken. Nou ja, het bleken geen hartige taarten, maar zoete koeken te zijn. Bij het eten beet ik opeens op iets hards. Het bleek een piepklein porseleinen schaapje te zijn! Bij de andere taart brak iemand bijna z’n tanden op een klein porseleinen mannetje in een sjiek gewaad! Wat was er aan de hand?

Galette des Rois

Wat bleek het geval? Ik had niet zomaar een hartige taart of zoete koek gekocht, maar een Galette des Rois, een machtig toetje. Deze ‘driekoningentaart’ eet je pas op 6 januari en liefst de rest van januari dient te eten. Degene die het stuk krijgt met het figuurtje dat meestal wel past bij de Kerststal, is een dag “koning”. Wat daarbij hoort is niet overal gelijk. In sommige families bepaalt die “koning” het menu van de volgende dag, in andere koopt die de Galette voor de volgende dag.
Het is een traditie die ook in ons land wel voorkomt: de driekoningenkoek, waarin een boon (bruin, wit of zwart) verborgen zit. Ik kan me nog herinneren dat het Culemborgs Kamerkoor in het verleden altijd een driekoningenconcert gaf met na afloop een drankje en driekoningenkoek. Wie de boon vond, kreeg als prijs een aardigheidje.

Christelijke traditie en bijbelse geschiedenis

Driekoningen is weliswaar geen bijbels feest, maar in de christelijke traditie heeft het wel een plaats. Elk jaar wordt op 6 januari Driekoningen gevierd. Op deze dag zouden de drie wijzen uit het Oosten het kind Jezus in Bethlehem bezocht hebben. Een wonderlijke ster heeft hen tot hem geleid.
De naam van het feest “Driekoningen” wijkt af van hetgeen er in Matteüs 2:1-11 over deze gebeurtenis staat. Daar is geen sprake van koningen maar van wijzen, er wordt niet vermeld met hoevelen ze waren en ze bezoeken Jezus niet in een stal, maar in een huis. In het volksverhaal zijn ze in de loop der eeuwen tot koningen gepromoveerd en kregen ze ook nog namen en bleken ze met z’n drieën te zijn. Dat kwam mooi uit, want dan konden ze gezien worden als vertegenwoordigers van de drie  toen bekende werelddelen. Daarom heet het feest “Epifanie” of “Openbaring van de Heer”.

Voor alle volken

Met Kerst zien we in het bijbelse verhaal Joden die naar Chrisitus toekomen. Aan wie de Zoon van God werd voorgesteld. Maar Hij kwam niet alleen voor de Joden. Toen Jezus, 40 dagen oud, in de tempel werd gebracht, zei Simeon,gedachtig aan Jesaja 49:6 terecht: “30… mijn ogen hebben uw heil gezien, 31dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: 32licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël” (Lukas 2:30-32).

Christus was niet alleen gekomen voor Gods volk, Israël. En men realiseerde zich dat Hij bij de ontmoeting met de drie “koningen” ook voorgesteld aan de heidenvolken, die deze drie personen vertegenwoordigd worden. Alle volken zijn geroepen tot de heerlijkheid van het beloofde Godsrijk.

Een vraag om bescherming

In sommige landen schrijft men met Driekoningen “xx+C+M+B+yy” op de deur(post). In Culemborg heb ik het ook enkele huizen gezien met deze zegenbede. De ‘xx’ geven de eerste twee cijfers van het jaartal aan, de ‘yy’ de laatste twee cijfers. De ‘+’ is een kruisteken. De andere letters staan voor de Latijnse tekst “Christus Mansionem Benedicat”, “Christus zegene dit huis”. Maar ze verwijzen ook naar de initialen van Caspar, Melchior en Balthasar, de drie wijzen uit het oosten, die mede achtergrond geven aan dit gebruik, doordat zij als eerste niet-Joden tot Christus kwamen om zijn zegen te ontvangen. Dit jaar staat er dus: “20+C+M+B+22”.

Wat doe ik met het bijbelverhaal?

Nee, driekoningen is geen voorgeschreven feestdag. En ja, het volksverhaal wijkt af van het historische verslag van Matteüs. En sommige gebruiken kunnen best een heel andere achtergrond hebben. Maar het nadenken over deze geschiedenis stelt mij – ook dit jaar – voor een paar vragen:

  • Wat betekent het voor mij dat Christus kwam voor alle volken? Neem ik het voor kennisgeving aan, of voel ik iets van verantwoordelijkheid om mensen veraf en dichtbij in elk geval bekend te maken met Jezus?
  • Besef ik afhankelijk te zijn van Gods bescherming en de zegen van Christus? En wat merken anderen daarvan?

Waarschijnlijk had ik de vraag boven deze alinea anders moeten formuleren: Wat doet dit Bijbelverhaal met mij?

Afbeelding: Hieronimus Bosch, Wikimedia, publiek domein

Zo koning, zo dienaar

Jezus verpakte zijn boodschap aan de mensen in verhalen. Korte verhalen, gegrepen uit het dagelijkse leven die een les bevatten voor Jezus’ toehoorders. Ze worden gewoonlijk “gelijkenissen” of “parabels” genoemd. Het zijn verhalen om over na te denken. Zeggen ze wat ik denk dat ze zeggen? Of laat ik me op het verkeerde been zetten? Dit is zo’n verhaal uit Matteüs 18:23-35.

De aanleiding van deze vertelling

Dit verhaal komt niet zomaar uit de lucht vallen. Het is een antwoord op de vraag van Petrus hoe vaak hij iemand die hem onrecht aandoet, vergeving moet schenken. Het lijkt Petrus wel voldoende als je dat 7 keer doet – voor Joden een heilig, volmaakt getal – maar Jezus zegt hem, dat je dat wel 70 maal 7 keer doen moet en illustreert dat met een verzonnen verhaal over het Koninkrijk van God. En zoals het bij verhalen gaat – soms worden er dingen enorm overdreven ter wille van het dramatische effect.

Het verhaal

Het begint zo:  “Daarom is het met het koninkrijk van de hemel als met een koning die afrekening wilde houden met zijn dienaren.”

Een van die dienaren staat bij de koning in de schuld voor tienduizend talenten. Een enorm bedrag als je bedenkt dat een talent ongeveer 14 maal het jaarloon van een arbeider was. Omgerekend naar vandaag, met een inkomen van zeg €30.000, zou dat een bedrag van 10.000 x 14 x 30.000 = € 4,2 miljard zijn. Hij smeekt om geduld, want hij zal alles terugbetalen – echt waar. Maar de koning, die wel begrijpt dat hij die schuld nooit kan aflossen, besluit de man, zijn vrouw en kinderen en al zijn bezit niet te verkopen, maar scheldt alles kwijt. Toen de man naar buiten ging, kwam hij iemand tegen die hem een bedrag schuldig was, ongeveer 100 denarie, het loon voor 3 maanden werken. Hij greep die man bij de keel en eiste dat hij hem ‘t geld onmiddellijk zou geven en, doof voor de smeekbede om geduld, laat hij de man in de gevangenis werpen. Dat wekt, begrijpelijk, de woede van de koning op, die de beste man eveneens in de gevangenis laat verdwijnen.

Toepassing van de gelijkenis

Bij het toepassen van gelijkenissen moeten we altijd bedenken, dat het een verhaal is om iets duidelijk te maken. De neiging kan bestaan om elk onderdeel van het verhaal leerstellig te duiden, maar het is goed daar voorzichtig mee om te gaan. Je kunt naar aanleiding van een dramatisch verhaal makkelijk dingen beweren, waarover elders in de Bijbel heel andere dingen gezegd worden.

In dit verhaal zou je kunnen lezen, dat als je Gods vergeving hebt ontvangen, je alsnog door God veroordeeld kunt worden. Maar de Bijbel is er duidelijk over, dat Gods genadegaven “onberouwelijk” zijn – God komt daar niet op terug. We ontvangen geen vergeving naar de mate van onze vergevingsgezindheid, maar naar de maat van Gods liefde en ontferming (Efeziërs 2:4). De grootte van de ons geschonken vergeving blijkt daaruit, dat wij geen veroordeling meer te wachten hebben (Romeinen 8:11). Daarom staat er ook, dat ons de Heilige Geest gegeven wordt – op het moment dat we tot geloof komen (Efeziërs 1:13) – om tot in eeuwigheid bij ons te zijn (Johannes 14:6).
We zullen ons daarom beperken in de toepassing, waarbij de vraag waarop het verhaal antwoord geeft, leidend is.

Zo gaat het  in Gods Koninkrijk

Het verhaal dat Jezus vertelt, laat ons iets zien van de leidende principes in Gods Koninkrijk. God is rijk aan vergeving, bij het absurde af. ’t Is al niet echt te begrijpen hoe iemand een schuld van ettelijke miljarden kan opbouwen, maar dat er iemand is, die alleen uit medelijden zegt: “Ik scheld die schuld kwijt”, gaat ons voorstellingsvermogen helemaal te boven. Maar dat is het “normaal” van Gods Koninkrijk. En het is abnormaal als de burgers van het Koninkrijk er een andere moraal op na houden. Dat past niet bij elkaar.

Met dit verhaal legt Jezus uit, wat Hij bedoelt met: “elkaar 70 maal 7 maal te vergeven”. Wil Hij echt dat Petrus gaat tellen, hoe vaak hij iemand vergeeft? Dat wordt dan een hele boekhouding om dat bij te houden van alle mensen die hem wel eens zullen kwetsen! Nee, Jezus wil hem ontmoedigen om dat bij te houden. Hij mag rustig de tel kwijt raken. Dat is de aard van vergeving: je wrok en boosheid wegdoen, het onrecht in de diepte van de zee gooien en er nooit meer op terug komen (Micha 7:19).

Absurd einde

Het einde van het verhaal is eigenlijk absurd: de koning handelt totaal anders dan van hem verwacht kan worden. En helemaal als je bedenkt, dat met die koning God bedoeld wordt, die niet zo wispelturig is als wij mensen. Die betrouwbaar is, die zijn woord gestand doet. Wat zou Jezus daarmee aan Petrus willen zeggen? De vraag van Petrus was: Hoe vaak MOET ik vergeven? Als je denkt dat je MOET vergeven om Gods zegen te verkrijgen, verwacht je dat de Heer tegen zijn natuur in genadeloos zal handelen.

Maar de Koning had de man met die grote schuld niet op weg gestuurd met een opdracht om te vergeven. Had die man alleen maar gedacht aan de woorden van vergeving die over hem waren uitgesproken, hij had anders gehandeld. Uit blijdschap misschien, of uit de behoefte het voorbeeld van zijn koning te volgen.

Leren van Jezus

Deze gelijkenis laat zien, dat wij, die Jezus kennen als Heiland en Heer, leren Hem na te volgen, leren om elkaar te vergeven op gelijke wijze als Hij ons vergeven heeft (Efeziërs 4:32 ; Kolossenzen 3:13). Hoe leren we dat? Niet door “elkaar vergeven” te zien als een opdracht. Als we denken aan Hem, die enkel en alleen uit liefde en mededogen ons volmaakte vergeving en vrijspraak schonk, als in ons hart zijn woorden van liefde en vergeving blijven naklinken, als die woorden rijkelijk in ons wonen, zal het navolgen geen dwang of moeite kosten, maar haast vanzelfsprekend zijn. Gebrek aan vergevingsgezindheid is zo strijdig met Gods karakter, dat een kind van God daar alleen maar verdriet over heeft en naar verandering verlangt.

Wat zou het mooi zijn als we gaan ontdekken, dat een genadige, niet-veroordelende houding t.o.v. onze medemensen veel goeds teweeg kan brengen. Moge de Heer ons dat verlangen geven en door zijn Geest bewerken, dat we, stapje voor stapje, meer op de hemelse Vader gaan lijken (2 Korintiërs 3:18).

Gods Woord voor Gods volk

De Ichthusgemeente steunt onder meer het Bijbelgenootschap Israël. En velen van ons dragen het Joodse volk een warm hart toe. Waarom is dat eigenlijk zo? Tijd om daar eens wat gedachten over te delen.

De Bijbel is een Joods Boek, geschreven door Joodse profeten en apostelen. Het waren Joodse geleerden die Gods Woord nauwkeurig hebben overgeschreven en van generatie op generatie hebben overgeleverd. Dat geldt ook voor het Nieuwe Testament: geschreven door Joodse mensen, hoewel één van hen (Lucas) een Griekse vader had. En de hoofdpersoon is een Jood, met in de eerste plaats een boodschap voor Joodse mensen. Maar ook een boodschap van redding voor de hele wereld.
Jozef, de zoon van de aartsvader Jacob, die als onderkoning van Egypte, zowel Egypte als de omringende landen redde van de hongersnood, kreeg een nieuwe naam: Safenat Paneach (wat betekent: Redder van de wereld). Deze naam of titel past nog beter bij de meerdere van Jozef, de hoofdpersoon in de beide delen van de Bijbel (de Tenach, het zgn. “Oude Testament”, en het Nieuwe Testament): Jesjoea haMashiach (Jezus Messias/Christus)! Hij is het “Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt (Johannes 1:29)

Joodse zending

We hebben de Bijbel te danken aan Joodse mensen. En dat het evangelie wereldwijd is verspreid, danken we aan het feit, dat degenen die het als eerste gehoord hebben – allemaal Joden – zich niet tot Israël beperkt hebben. Joodse apostelen en evangelisten hebben onvermoeibaar zending bedreven om ook ons deelgenoot van de vreugdevolle boodschap te maken. Dat gebeurde vaak onder barre omstandigheden. Hoe Paulus en zijn Joodse medewerkers dat alles hebben kunnen volbrengen? Hun antwoord luidt: “de liefde van Christus dringt ons” (2Korintiërs 5:14).

De Bijbel voor Israël

Het zou eigenlijk vanzelfsprekend moeten zijn, dat wij, christenen, Gods Woord ook willen delen met Joodse mensen. Hoe zullen zij in hun Messias geloven van wie ze niet gehoord hebben? En hoe zullen ze geloven zonder iemand die predikt (Romeinen 10:12-14).
Een eerste stap kan zijn, hen een (hele) Bijbel in hun eigen taal te geven. Het is immers hun geestelijk erfgoed. Door Gods Woord kunnen ze kennismaken met de aan hen beloofde Messias.

Liefde en respect voor het volk Israël

Er zijn verschillende organisaties in Nederland, die zich uit liefde en respect inspannen voor Gods volk en hen op diverse manieren bijstaan:

  • Stichting Hadderech – al in 1928 opgericht. Hadderech betekent: De Weg, een naam die komt uit Johannes 14:6, waar de Messias zegt: “Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij.” De naam herinnert ook aan Handelingen 9:2, waar gezegd wordt dat Paulus de mensen “van die weg” gevangen wilde nemen. De naam “christenen” bestond nog niet eens. Hadderech heeft als “ondertitel”: De Nederlandse Vereniging van Jesjoea Hammasjiach Belijdende Joden. Hadderech biedt Messiasbelijdende Joden een plek om elkaar te ontmoeten, samen het geloof in de Messias te vieren en samen de Schrift te bestuderen.
  • Stichting Steun Messiasbelijdende Joden doet wat de naam al aangeeft: materiële en geestelijke steun verlenen aan Messiasbelijdende Joden in Israël. Die hulp omvat allerlei diaconale projecten – een gaarkeuken, hulptransporten (de Messiasbelijdende gemeenten ontfermen zich om de armen in de samenleving), een school, verslavingshulp, een inloophuis, bejaardenzorg. Maar ook geestelijke toerusting – een uitgeverij, het Israel Bible College, het Bijbelgenootschap Israël. En tenslotte ondersteunt de stichting plaatselijke Messiasbelijdende gemeenten in Israël, die zich inspannen om het evangelie uit te dragen.
  • Stichting Israël en de Bijbel stelt zich twee doelen. Ze wil graag christenen in Nederland uit de Bijbel onderrichten over Gods plan met Israël. Dat is een gevoelig onderwerp, dat mede door de polarisatie in een veelal Israël-vijandige pers nogal controversieel is. Daarnaast spant ze zich in om tweetalige tweetalige bijbeluitgave te publiceren en (wereldwijd) te verspreiden. Op de ene pagina staat altijd het Hebreeuws en op de tegenoverliggende bladzijde een landstaal, het Oude Testament is beschikbaar in negen, het Nieuwe Testament in dertien talen: Hebreeuws-Nederlands, Duits, Engels, Frans, Arabisch, Italiaans, Spaans, Portugees, Hongaars, Russisch, Jiddisch, Roemeens en Ivriet (modern Hebreeuws). De Bijbels worden door veldwerkers verspreid, zowel op straat alsook via synagogen, bibliotheken en Joodse instellingen.

Enkele reacties op de Bijbelverspreiding:

“Ik ben op zoek naar een Hebreeuws-Russische Bijbel en nu staan jullie hier met een boekentafel!” zegt een Joodse man verrast. Snel trekt hij zijn portemonnee. “Nee”, zeggen we: “het is een geschenk, u mag hem zo meenemen”. De Russische man begrijpt er niets van. Zo’n mooie Tenach en Nieuw Testament en ook nog eens helemaal gratis!
New York

“Wat bijzonder dat ik jullie vlak voor mijn vertrek naar Israël tegenkom”, zegt een Joodse dame. Vol verwondering bladert ze de Hebreeuws-Spaanse Tenach door en ziet dan ook het Nieuwe Testament liggen. “Waarom geven jullie ook het Nieuwe Testament. Dat is toch voor katholieken?” Snel slaan we het Evangelie van Mattheüs open en laten haar aan de hand van een paar teksten zien hoe Joods het Nieuwe Testament is (Matt. 1:1; 10:5, 6;15:24). Met deze – voor haar – nieuwe onthulling neemt ze blij het Nieuwe Testament mee om het verder te onderzoeken.”
Zuid-Amerika

Een veldwerker: “Toen ik een Joodse man vertelde dat we zijn volk liefhebben, moest ik het speciaal herhalen voor zijn kinderen, omdat ze zich zo gehaat voelen. We bemoedigden hen door ze vanuit hun eigen Boek te wijzen op de Messias. Dankbaar namen ze een Bijbel in ontvangst.”
Nederland

Bronnen:

De Nederlandse Vereniging van Jesjoea Hammasjiach Belijdende Joden
Israël en de Bijbel
Steun Messiasbelijdende Joden

Belofte en wet – een spanningsveld?

In de serie “Grote lijnen in de Bijbel” besteden we een paar artikelen aan de verbonden die God met mensen sloot. In deze aflevering denken we na over een paar vragen die voortkomen uit de spanning tussen het onvoorwaardelijke verbond met Abraham en het voorwaardelijke verbond dat God met Israël sloot.

Want als het tweede verbond het eerste niet ongedaan kan maken, zoals Paulus schrijft (Galaten 3:17,18), wat zegt dat dan over de aard, de reikwijdte, het doel en de duur van het tweede verbond, de wet?

De aard van de wet

De kern van de wet die God aan Israël gaf, bestaat uit tien geboden. Later worden die verder uitgewerkt in een uitgebreide regelgeving. Maar de kern daarvan wordt samengevat in 10 geboden. Op het eerste gezicht lijkt het dat God alleen eisen stelt aan het menselijke gedrag. Maar in zijn onderwijs wijst Jezus erop, dat je dieper moet kijken om de wet te begrijpen:Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is” (Matteüs 5:48). De wet laat dus in zekere zin zien hoe God is, wat bij Hem past en wat niet bij Hem past.

Wanneer je daar de samenvatting van de wet naast legt – “God liefhebben boven alles” en “de naaste als jezelf” (Matteüs 22:37-40) – begrijp je Gods bedoeling met de mens. Die zou als God moeten zijn: van harte liefhebbend en altijd in overeenstemming daarmee handelend. Zoals God!

God introduceert dus geen nieuwe principes – Hij was altijd al zo en had de mens ook naar zijn beeld geschapen: met het vermogen om lief te hebben en liefde te tonen. Hij zegt het er nu alleen expliciet bij.

De reikwijdte van de wet

De wet van God is niet aan alle mensen gegeven, maar alleen aan het volk van Israël. Dat blijkt al in de eerste woorden van de wet: “Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd” (Genesis 20:1,2). Eeuwen later schrijft Nehemia over “ het boek met de wet van Mozes, de wet die de Heer aan Israël had opgelegd”.

Daar sluit Paulus op aan, als hij aangeeft wat het Jood-zijn zo bijzonder maakt:  “In de eerste plaats [toch] dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd” (Romeinen 3:2). Maar van de heidenen (de niet-Joodse volken), zegt hij dat ze zijn “uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld” (Efeziërs 2:12).

Het is dus ook niet vreemd, dat de Joden hun wet niet  voorschreven aan niet-Joden – die moesten zich eerst maar laten inlijven bij het Joodse volk. De wet was – als leefregel – alleen gegeven aan Israël.

Het doel van de wet

Het naleven van de wet en de daaruit voortvloeiende verordeningen was voor veel Joden en zeker voor de Schriftgeleerden en farizeeërs het hoogste goed in het leven. Zij meenden zo rechtvaardig te worden voor God en het eeuwige leven te verdienen. Paulus, van huis uit een farizeeër, ontdekt dat uit de wet geen gerechtigheid voortkomt, dat de wet niemand levend maakt (Galaten 3:21). En zijn eigen ervaring leert hem, dat zijn inspanningen om zich aan Gods wet te houden, hem tot wanhoop drijven (Romeinen 7:18-20). Hij ontdekt door de wet, dat hij een gevangen is van de zonde en dat hij zichzelf niet kan bevrijden (Romeinen 7:23,254).

Uiteindelijk komt Paulus tot de conclusie, dat de wet een ander doel heeft, dan dat hij als farizeeër dacht. Het doel was om hem te leren, dat hij een Verlosser nodig heeft omdat hem de kracht ontbreekt om rechtvaardig te leven. De wet was als het ware voor de Israëlieten een opvoeder (andere vertalingen spreken over tuchtmeester, toezichthouder; leermeester; bewaker)  die hen verlangend wilde maken om in zekere zin op God te gaan lijken (Galaten 3:24). Tegelijk laat de wet zien, dat niemand dat door eigen inspanning kan bereiken – de wet leert ons onze  zonden kennen (Galaten 3:19). Toen Jezus kwam, was het moment aangebroken, dat er geen oppasser meer nodig was. Ze waren onmondig, kleine kinderen, maar met Jezus was de tijd gekomen om volwassen te worden en het langverwachte doel te bereiken – door geloof (Handelingen 13:39; Galaten 4:1-3)!

De duur van de wet

De wet vertegenwoordigt eeuwige waarden: het karakter van God. Maar als leefregel is de wet voorzien van  een uiterste-gebruik-datum. Als dat niet zo was, kon het eerder gesloten verbond met Abraham niet uitgevoerd worden. Want wet en belofte staan met elkaar op gespannen voet (Galaten 3:18). Maar de spanning wordt opgeheven doordat God in Christus te draad van de belofte weer oppakt! We zagen al dat de wet niet gegeven was om mensen rechtvaardig te maken, maar dat ze bedoeld was om bi de Israëlieten verlangen te wekken naar de Verlosser, de Messias. Toen die gekomen was en de wet vervulde (), betekende dat tegelijkertijd dat de wet als leefregel buiten werking is gesteld (Efeziërs 2:14-16). “Christus is het einde der wet” (Romeinen 10:4), zegt Paulus.

Natuurlijk roept dit vragen op over het praktische christenleven. Daar nog veel over te zeggen, maar dat valt buiten dit globale overzicht van de verbonden en de grote lijnen in de heilsgeschiedenis.

Foto: Jezus begon bij Mozes en bij al de profeten en legde uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had (Lukas 24:27)

Werken in een wijngaard

Jezus verpakte zijn boodschap aan de mensen in verhalen. Korte verhalen, gegrepen uit het dagelijkse leven die een les bevatten voor Jezus’ toehoorders. Ze worden gewoonlijk “gelijkenissen” of “parabels” genoemd. Het zijn verhalen om over na te denken. Zeggen ze wat ik denk dat ze zeggen? Of laat ik me op het verkeerde been zetten? Dit is zo’n verhaal uit het bijbelboek Matteüs 20:1-16. Het verhaal begint zo:

1Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes, die ’s morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren. 2Toen hij het met de arbeiders eens geworden was voor een schelling per dag, zond hij hen in zijn wijngaard. 3En omstreeks het derde uur ging hij naar buiten en zag nog anderen werkloos op de markt staan, 4en hij zei tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard en wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen. 5Omstreeks het zesde en het negende uur ging hij wéér naar buiten en handelde evenzo. 6Toen hij omstreeks het elfde uur naar buiten ging, vond hij nog anderen staan en zei tot hen: Waarom staan jullie hier de gehele dag werkloos? 7Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zei tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard.

Deze gelijkenis uit Matteüs 20:1-16 laat iets zien van het werk, waar God de eeuwen door mee bezig is geweest ter voorbereiding van de komst van zijn Koninkrijk.

De betekenis van de gelijkenis

De wijngaard is een beeld van hen, onder wie God werkt en die zijn heerschappij (zeggen te) aanvaarden. In de oudtestamentische tijd, die feitelijk pas eindigt met de dood van Jezus, was dat uitsluitend het volk van Israël (Jesaja 5:7).
Zij die aangeworven zijn om de wijngaard te bewerken en te onderhouden zijn de verschillende generaties van Israël, die hun dienst verrichtten met het oog op de toekomst: zij verwachtten het Koninkrijk van de Messias, de stad met fundamenten (Hebreeën 11:10-14).
Ze zijn daar nog niet binnengegaan (Hebreeën 11:39), maar het loon zal hun niet ontgaan, dat is zeker. Door de opstanding uit de doden zullen zij het koninkrijk van gerechtigheid en vrede binnengaan (Daniël 12:13).

Het loon dat de arbeiders ontvangen, is, zoals gezegd, de toegang tot het Koninkrijk, zoals ook in Matteüs 25:31 en verder wordt gezegd. Natuurlijk, we weten, dat het ‘zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn’ (Hebreeën 11:6). We weten ook, dat het onmogelijk is om het Koninkrijk van God binnen te gaan zonder door het geloof opnieuw geboren te zijn (Johannes 3:16). De dienst van arbeiders die beloond wordt, is dan ook vrucht en openbaring van geloof.

Bij de Joden in Jezus’ dagen overheerste de gedachte, dat alleen Joden het Koninkrijk zouden binnengaan. Die gedachte sproot voort uit het feit, dat Israël het uitverkoren volk, Gods uitverkoren knecht wordt genoemd (Jesaja 44:1,2). Als zij uitverkoren waren, zo was de gedachte, waren de overige volken bij voorbaat verdoemd, of tenminste op een zeer lage rang geplaatst. Een dergelijke gedachte werd misschien nog versterkt door wat Jezus zegt in Matteüs 19:28, waar alleen over Israël gesproken wordt.

Maar dat God de andere volken niet afwijst als Hij Israël verkiest, blijkt wel heel duidelijk uit de geschiedenissen die Jezus zijn toehoorders in de synagoge van Nazareth in herinnering brengt: de weduwe van Sarepta (Sarfath) en Naäman, de Syriër (Lukas 4:25-27).
Ook blijkt het uit gedeelten als Jesaja 49:6, Zacharia 8:23 en Jesaja 19:24,25. Daar wordt niet gezegd, dat deze volken eerst proselieten worden om daarna als Joden in de Joodse gemeenschap te worden opgenomen, maar dat zij als heidenen, als heidense naties zelfs, uiteindelijk ook in het Koninkrijk God zullen dienen, samen met Israël.
Israël als degenen die het eerst aangeworven waren, de volken als degenen die veel later, sommigen pas ter elfder ure, aangetrokken zijn!

Of de Joodse Schriftgeleerden deze teksten nooit gelezen hebben of dat zij ze hebben weg-geïnterpreteerd – zoals veel christelijke exegeten teksten over Israël weg-interpreteren – is niet duidelijk. Feit is wel, dat zodra er sprake van is dat heidenen op gelijke wijze als Joden deel hebben aan het heil in Christus, er direct ook sprake is van groot verzet van Joodse zijde (bijv. Handelingen 11:2,3).

Hetzelfde protest is hoorbaar in de gelijkenis, als de arbeiders van het elfde uur hetzelfde loon ontvangen als die van het eerste uur!

8Toen de avond viel, zeide de heer van de wijngaard tot zijn opzichter: Roep de arbeiders en betaal het loon uit, te beginnen bij de laatsten, tot de eersten. 9Toen zij, die omstreeks het elfde uur gehuurd waren, kwamen, ontvingen zij ieder een schelling. 10En toen de eersten kwamen, meenden dezen, dat zij meer zouden ontvangen. En zij ontvingen eveneens ieder een schelling. 11Toen zij die ontvingen, morden zij tegen de heer des huizes, 12en zij zeiden: Deze laatsten hebben één uur gewerkt en gij hebt hen met ons gelijkgesteld, die een zware dag en de hitte hebben doorstaan.

Dit protest leidt tot een duidelijk oordeel: de laatsten zullen de eersten voorgaan (Matteüs 20:16). Het Koninkrijk zal tijdelijk van Israël worden weggenomen (Matteüs 21:43; zie ook Romeinen  11:25,26).

Voordat Israël, land en volk, een centrale plaats in het Koninkrijk onder de regering van Jezus Christus op de troon van David inneemt, zullen vele heidenen binnengaan (samen met ‘enigen’ uit de Joden, Romeinen 11:13,14) in het Koninkrijk van God, dat in afwachting van de terugkeer van Jezus op een andere manier gebouwd wordt dan de profeten voorzegden, maar dat herkenbaar is aan geestelijke waarden in allen die geloven (Romeinen 14:17).

Praktische toepassingen

Uit de gelijkenis kunnen we natuurlijk ook praktische toepassingen leren:

Elke dienst die de gelovige voor God verricht, wordt beloond. Maar wij hebben niet te letten op anderen om de kwaliteit en de kwantiteit van hun dienst te beoordelen! Ieder is persoonlijk verantwoording voor de Heer schuldig (Romeinen 14:4; 1 Korintiërs 4:1-3). En wie zijn dienst verricht in overeenstemming met de wil van de Zender, zal van God lof oogsten (2 Timoteüs 4:7,8).
Het is duidelijk wat hiervoor nodig is: een geestelijke instelling, een leven in gemeenschap met God.
Hoewel de beloning voor getrouw vervulde dienst niet geheel onbelangrijk is, lijkt in de gelijkenis het voorrecht dat de Heer je in dienst genomen heeft, zwaarder te wegen. Voor de arbeiders van het eerste uur telden alleen hun inspanningen. Dat verraadt iets van hun houding ten opzichte van hun heer. Ze vonden het klaarblijkelijk niet zo’n voorrecht om in zijn dienst te staan.

Een andere toepassing vinden we, als we de arbeiders vergelijken met mensen, die op verschillende leeftijden tot geloof in de Heer komen – sommigen al heel jong, anderen in hun levensavond, te elfder ure.
De arbeiders van het eerste uur zijn zij, die al op jonge leeftijd de Heer leerden kennen en daardoor gedurende een lange periode in zijn dienst konden staan. Ze zijn bevoorrecht boven andere gelovigen, die pas op latere of zelfs op late leertijd God leerden kennen. Maar toch kunnen en mogen zij zich niet beroemen op hun langdurige arbeid. Ze kunnen zich evenmin verheffen boven hen, die God maar gedurende een korte tijd hebben kunnen dienen, waarbij ze bovendien gehandicapt zijn door de in een mensenleven verzamelde last van werelds denken, die ze niet altijd 1, 2, 3 konden afleggen.
In onze maatschappij bestaat de neiging om ouder wordende mensen steeds vroeger af te schrijven. Maar bij God is dat niet zo. Ouderen en jongeren mogen eendrachtig samenwerken om het evangelie uit te dragen tot heil voor de volkeren.

 

foto: Nederlands Wijnbouwcentrum, Wijnboer voor een dag

Een kostbare parel

Verhalen van Jezus

Jezus verpakte zijn boodschap aan de mensen in verhalen. Korte verhalen, gegrepen uit het dagelijkse leven die een les bevatten voor Jezus’ toehoorders. Ze worden gewoonlijk “gelijkenissen” of “parabels” genoemd. Het zijn verhalen om over na te denken. Zeggen ze wat ik denk dat ze zeggen? Of laat ik me op het verkeerde been zetten? Dit is zo’n verhaaltje uit Matteüs 13, de verzen 45 en 46:

Ook is het met het koninkrijk van de hemel als met een koopman die op zoek was naar mooie parels. Toen hij een uitzonderlijk waardevolle parel vond, besloot hij alles te verkopen wat hij had en die te kopen.

Jezus betaalt een hoge prijs

De verhalen van Jezus hebben een bedoeling. Ze gaan over het Koninkrijk van God en zeggen iets over Jezus en zijn missie in de wereld. Hier gaat het om een rijke koopman die al zijn bezit er voor over heeft om een parel te bemachtigen.
Wie wordt er met die koopman aangeduid? Ben ik dat? Wat zou ik kunnen geven om toegelaten te worden tot Gods rijk? Nee, in de koopman herkennen we Jezus. Immers: hij was rijk en is arm geworden. Het was Paulus die deze woorden schreef en daarbij dacht aan Jezus, die uit de hemel kwam om door zijn dood mensen vrij te kopen van hun zonden. Mensen die van God gescheiden waren, wilde Hij voor eeuwig bij God te brengen.

Gods gedachten over mij

Het verhaal zegt dus ook iets over de manier waarop God naar mensen kijkt. Want al doen alle mensen een heleboel dingen anders dan God bedoelde – de Bijbel noemt dat: zondigen – God houdt wel van alle mensen. Hij minacht ze niet, kijkt niet op ze neer, zet ze niet weg. Ze zijn hem allemaal uiterst kostbaar. God doet er alles aan Hij om ze vrij te maken van die zonden, van alles wat hen aankleeft en van Hem scheidt. Maar het verhaal spreekt niet van een heleboel parels, maar van slechts één. Ik zie hier twee mogelijke duidingen:

  1. Persoonlijke betekenis
    Ook al zou er maar één zondaar zijn, die verlost moest worden – het had Jezus niets uitgemaakt, Hij had zichzelf gegeven.
    Het laat zien, hoe kostbaar jij bent in Gods ogen. Alles wat Hij deed, was voor jou.
  2. Heilshistorische betekenis
    Bij de kostbare parel kun je denken aan de hele gemeente van Jezus. De parel wordt gevormd in de zee, in een oester die pijn leidt door een klein korreltje zand in zijn schelp. Dat korreltje wordt door de oester “ingepakt” in een heleboel laagjes  parelmoer. De zee wordt in de Bijbel vaak gebruikt om er alle volken mee aan te duiden. Zo kan de parel duiden op de gemeente van Christus, gevormd door mensen uit alle volkeren, gered door het lijden van Jezus. De parel laat dan ook zien, dat allen die in Jezus geloven bij elkaar horen en een eenheid vormen.

Hoe denk ik over mezelf?

Ik stel mezelf wel eens teleur en doe soms dingen die ik eigenlijk helemaal niet wil doen. Ik voel me soms waardeloos door de manier waarop anderen met me omgaan. Door wat ‘ze’ me aandoen. Teleurstellingen geven me gauw het gevoel compleet mislukt te zijn. Maar God is het niet met me eens. Voor hem ben ik een parel van uitzonderlijke waarde!
Dat verandert niet de omstandigheden waarin ik leef. Maar het helpt mij wel om mezelf niet de put in te duwen maar omhoog te zien naar hem, die zelfs zijn eigen leven voor mij overhad en zich tot in lengte van dagen voor mij wil inzetten!

Romeinen 8:32
Zal hij, die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met hem niet alles schenken?

Gods verbond met Israël

In de serie “Grote lijnen in de Bijbel” besteden we een paar artikelen aan de verbonden die God met mensen sloot. In deze aflevering staat het verbond dat God met Israël sloot centraal.

Het verbond dat God met Abraham had gesloten was ook bestemd voor Abrahams nakomelingen. Zijn zoon Isaak en kleinzoon Jakob leefden in het beloofde land min of meer op dezelfde wijze met God als Abraham. Die manier van omgaan wordt door God prachtig onder woorden gebracht als de nakomelingen van Jakob op weg zijn naar datzelfde beloofde land (Exodus 19:4-6).

Een volk van slaven

Jakob en zijn gezin waren naar Egypte gegaan i.v.m. een hongersnood. Zijn zoon Jozef was daar onderkoning geworden. Hun verblijf in Egypte duurde iets tussen de 300 en 400 jaren – tussen de belofte aan Abraham en de wetgeving op Sinaï verliepen 430 jaren (Galaten 3:17). In die jaren is de familie uitgegroeid tot een heus volk, zo’n 600.000 man, vrouwen en kinderen niet meegerekend (Exodus 12:37-38). Zij hadden geen herinnering aan de manier waarop de aartsvaders met God omgingen. Farao had zijn best gedaan om ze te leren zich als Egyptenaren te gedragen. Het is dus wel logisch dat God het nodig vindt hen te herinneren aan het verbond dat Hij met hun voorvaderen had gesloten.

Een liefdesverklaring

Wat een prachtig plaatje schetst het boek Exodus: Het volk is tot vlak bij de berg Sinaï genaderd en heeft daar z’n tenten opgeslagen. Hoe zijn ze daar gekomen? “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht.”
De Heer laat zien, dat ze hun bevrijding uit het slavenhuis niet danken aan hun eigen inspanning en volharding of aan de bekwaamheid van hun leiders Mozes en Aäron, maar alleen aan zijn liefdevolle zorg. Gods optreden is ook de vervulling van de belofte die Hij Abraham deed bij de verbondssluiting (Genesis 15:13,14) en hun jongste geschiedenis laat zien dat God betrouwbaar is en zijn beloften nakomt.
God heeft Zich aan zijn verbond gehouden en zijn vraag is: willen jullie dat verbond ook bewaren? “Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan mijn verbond houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk” Let op: het gaat niet om een nieuw verbond, maar om het verbond dat er al was. Een verbond dat bestond uit een belofte van God en waarbij niet anders gevraagd werd dan Hem te vertrouwen, die vol liefde naar hen kijkt en zijn belofte nogmaals kenbaar maakt: je zult een koninkrijk van priesters zijn, je zult een heilig volk zijn.

Wij willen ook wat doen

Als de Israëlieten Gods vraag horen, zeggen ze: “Alles wat de Heer zegt zullen wij volbrengen” (Willibrord-vertaling). Dat klinkt heel mooi. Maar God had niet gesproken over iets wat zij zouden moeten doen. Hun reactie is dus eigenlijk een beetje vreemd. Zoiets als: die belofte staat ons wel aan, maar we willen er wel wat voor doen…..
God waardeert het, dat ze zo verlangend zijn iets voor Hem te doen, maar spreekt ook de hoop uit, dat zij altijd zo toegewijd zullen zijn. Hij kent hun harten …

Het resultaat is, dat er een aanvullend verbond komt. Het eerste wordt niet afgeschaft. Dat was een onvoorwaardelijk verbond dat niet ongedaan gemaakt kan worden. Maar vanaf dat moment komt er een bepaling, dat de Israëlieten iets moeten doen om Gods zegen te ervaren. Een “ander verbond” dan met hun voorouders was gesloten, zal Mozes later optekenen (Deuteronomium 5:3). En dat het een ander verbond is, blijkt al direct. Ze waren dicht bij God en hoorden zonder vrees zijn liefdesverklaring aan. Maar op ’t moment dat God gaat spreken over wat zij moeten doen om zegen te verwerven, komt er vrees en ontstaat er afstand tot God (Deuteronomium 5:25). Het is de Israëlieten duidelijk, dat zij niet aan de eis van de wet voldoen. Toch vragen zij niet om toch maar bij het eerste verbond te blijven. Mozes moet maar met God blijven praten, maar zij blijven liever op veilige afstand van God om te proberen de wet te volbrengen.

Een voorwaardelijk verbond

Het verbond dat op de Sinaï gesloten werd tussen God en Israël verschilt hemelsbreed van het verbond dat de relatie van God met Abraham (en Isaak en Jakob) definieerde.
Het eerste was een onvoorwaardelijk verbond (God zegt: “Ik zal ..”), het tweede een voorwaardelijk (God zegt: “Indien jullie  …”). In het eerste staat Gods belofte centraal, in het tweede zijn gebod. Het eerste brengt alleen zegen, aan het tweede is ook een vloek verbonden (Deuteronomium 29:12). Het eerste was een eeuwig verbond, dat niet herroepen kon worden. Het tweede is een verbond dat verbroken (Leviticus 26:14-16) kan worden.

Dat roept best wel wat vragen op over de aard, het doel, de reikwijdte en de duur van het tweede verbond, de wet, terwijl er ook een spanning is in de verhouding tussen het verbond met Abraham en dat met Israël. Daarover zal een volgend artikel gaan.

Foto: Fragment uit de Dodezeerollen met de Tien Geboden

Gods verbond met Abraham

In de serie “grote lijnen in de Bijbel” besteden we een paar artikelen aan de verbonden die God met mensen sloot. Na het verbond met Noach is nu het verbond met Abraham aan de beurt.

Abraham

Abraham heet eerst ‘Abram’. Dat betekent: de (goddelijke) vader is verheven. Hij is een Semiet (afstammeling van Sem, een zoon van Noach) en woont in Ur, een stad in het huidige Irak, toen het land van de Chaldeeën, die afstammen van een andere zoon van Noach: Cham.

Omdat God Abram roept, vertrekt hij met zijn familie uit Ur om naar het land Kanaän te gaan. Maar een deel van de familie haakt halverwege die reis af en blijft achter in Charan.  Alleen Abram reist met zijn vrouw Sarai en zijn neef Lot door naar Kanaän.

Overigens zal God later zijn naam veranderen in ‘Abraham’ (Genesis 17:5). Die naam betekent: vader van vele volken.

De belofte

Het verhaal lijkt aan te duiden, dat Abram door de verhalen (via-via) van zijn voorvader Sem geloofde in de God die hemel en aarde  gemaakt had en die Noach in zijn gezin spaarde bij de zondvloed. Maar in zijn omgeving was hij wel een eenling. Maar op een dag spreekt de God van Wie hij alleen maar gehoord had, tot Abram. “Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen“. En dat wordt meteen gevolg door een zevenvoudige belofte van God aan Abraham: “Ik zal …” (Genesis 12:2-3).

Het verbond

De belofte wordt nog een paar keer herhaald, waarbij wat meer details worden over de weg die God met Abram en zijn nakomelingen zal gaan. Eenmaal in Kanaän gekomen, blijkt, dat God een verbond met Abram wil sluiten. En als dat verbond gesloten wordt, is het duidelijk dat het een eenzijdig en onvoorwaardelijk verbond is (Genesis 15:12-20). Alleen God is actief en belooft dat Abrahams nageslacht het land Kanaän zal bezitten.
Weer later lezen we dat dit een eeuwig verbond is (Genesis 17:7), dat zal overgaan op Abrahams zoon Isaak en zijn nakomelingen (Genesis 17:19), Jakob en de Israëlieten (Psalm 105:8-10). Het enige dat van Abraham gezegd wordt, is dat hij God geloofde (Genesis 15:6) – de eerste keer dat het woord geloof in de Bijbel gebruikt wordt. Abraham had genoeg aan het woord van God, die hij betrouwbaar achtte (vgl. Hebreeën 11:11).

Dit verbond staat aan de basis van de andere verbonden die God met Israël zal sluiten. De belangrijkste onderdelen waren al direct in Genesis 12 genoemd:

God belooft aan Abraham

  • Een land
    Het land Kanaän, waarvan de grenzen later nader bepaald zullen worden, zal voor Abraham en zijn nageslacht zijn.
    Voor Abraham zelf is dat maar gedeeltelijk in vervulling gegaan: hij leefde wel in het land, maar God had hem geen grond in eigendom gegeven (Handelingen 7:5). Hij kocht er alleen een veld met een spelonk als begraafplaats (Genesis 23:11-13).
    Een tijdlang heeft het volk Israël in het land gewoond, maar na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen, woont het overgrote deel van dit volk verspreid onder de volken.
  • Een groot volk
    Hoewel het bejaarde echtpaar Abraham en Sara kinderloos zijn, zullen zij vele nakomelingen voortbrengen. De lijn van de belofte loopt via Sara’s zoon Isaak en verder via Jakob naar de Israëlieten.
  • Een zegen voor andere mensen
    Abraham en zijn nageslacht zullen niet alleen door God gezegend worden, ze zullen die zegen doorgeven aan anderen. Het feit dat de Israëlieten Gods woorden opgeschreven en aan ons doorgegeven hebben, is misschien een vervulling van deze belofte. En komt Gods zegen niet tot alle mensen door Jezus, de grootste zoon en laatste erfgenaam van Abraham?
    In die zin kun je ook de woorden verstaan die over Abraham gesproken zijn: Hij zal een vader van vele volkeren zijn (Genesis 17:5). Joden, christenen en moslims vereren Abraham om zijn geloof in God. In die  zin wordt Abraham ook de vader genoemd van allen die zijn geloof navolgen zijn kinderen genoemd (Genesis 21:10; Romeinen 4:16). Maar het verbond dat God met Abraham sluit, zal uitsluitend overgaan op hen, die lijfelijk geboren zijn uit Isaak (en niet uit Ismaël  – Romeinen 9:7) en Jakob (en niet uit Ezau – Genesis 25:23).

Is het verbond met Abraham helemaal werkelijkheid geworden? Nog niet; dat wacht op de nadere verbonden die gesloten zijn met Israël en David.

(wordt vervolgd)

Foto: Ziggourat te Ur (archeologische opgraving)

 

God sluit een verbond

In eerdere artikelen hebben we stilgestaan bij enkele grote verhaallijnen in de Bijbel – je ziet ze in het menu naast (of onder) dit artikel. Deze keer staan we stil bij de verbonden. Niet “het verbond”, zoals dat in de theologie vaak voorkomt, maar in het meervoud. De Bijbel vertelt over meerdere verbonden die God gesloten heeft. De meeste hebben volgens Romeinen 9:4 en Efeziërs 2:12 te maken met het volk Israël.

Twee soorten verbonden

Van een verbond is sprake, als twee partijen zich aan elkaar verbinden en daarbij afspraken vastleggen. Vergelijk het maar met een overeenkomst tussen zakenpartners. Of met een huwelijk, dat in de Bijbel ook als een verbond wordt aangeduid. Op soortgelijke wijze verbindt God Zich met mensen. Eigenlijk is dat heel bijzonder, omdat de hoogverheven God daarmee de mens als gelijke behandelt!

Je kunt, en dat is ook in de Bijbel zo, twee soorten verbonden onderscheiden:

  • Een voorwaardelijke verbond
    Hierin verbinden twee partijen zich, waarbij de één, de ontvangende partij, verplichtingen op zich neemt, waaraan hij moet voldoen om de belofte of zegen van de ander, de schenkende partij, te kunnen ontvangen: “Als jij … dan zal ik….”. Een dergelijk verbond kan verbroken worden en is derhalve tijdelijk.
  • Een onvoorwaardelijk verbond
    Hierin verbinden twee partijen zich onvoorwaardelijk aan elkaar. De schenkende partij zegt eenvoudig: “Ik zal …. “, wat er ook gebeurt.

Het verbond met Noach

Met enige fantasie zou je kunnen zeggen, dat God bij de schepping een verbond sloot met Adam. Weliswaar gaf God een taakomschrijving aan Adam en aan de mensheid als geheel. Maar dat was geen overeenkomst met voorwaarden, zegeningen of sancties. Er was geen: “Als jij … dan Ik …” of: “Ik zal …”. Na de zondeval schildert God de toekomst van de mensheid en de gevolgen van de zonde. En ook geeft Hij een belofte, dat de zonde eens tenietgedaan zal worden. Maar ook dat wordt in de Bijbel niet aangeduid als “een verbond”.

De eerste keer dat er in de Bijbel sprake is van een verbond, is in Genesis 6:18. God sluit een verbond met Noach. Dit verbond geldt voor Noach en zijn nakomelingen en alle levende wezens, voor mens en dier (Genesis 9:11). Er zijn geen voorwaarden aan verbonden. Het verbond houdt in, dat er nooit meer een vloed zal komen die de hele aarde zal verwoesten. De regenboog is een teken van dit onvoorwaardelijke verbond en herinnert God altijd aan zijn belofte aan Noach.

De Bijbelse verbonden

Het verbond met Noach is wel het eerste verbond in de Bijbel, maar zeker niet het laatste. Want er worden meerdere verbonden genoemd, die God als schenkende partij aangaat met mensen, de ontvangende partij.

  • Verbond met Noach
  • Verbond met Abraham
  • Verbond met Israël (voorwaardelijk verbond)
  • Verbond met David
  • Het Nieuwe Verbond

In volgende afleveringen in deze miniserie zullen we bij de andere verbonden stilstaan.

(wordt vervolgd)

Hoe spreekt God tot jou?

In de bijbelse verhalen lijkt het zo vanzelfsprekend: God spreekt rechtstreeks tot mensen. Denk aan Adam, Noach, Abraham, Mozes, David. Wat zou het handig zijn, als dat vandaag nog zo gebeurde!

Vertekend beeld

Dat God rechtstreeks met diverse mensen sprak, kan een vertekend beeld geven. God sprak lang niet met alle mensen rechtstreeks. Dat blijkt wel uit het verhaal van Mozes, waarin God spreekt van zijn bijzondere relatie met Mozes, met wie sprak “van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend (Exodus 33:11). Zo sprak God ook wel met Abraham, die eveneens een vriend van God genoemd wordt (Jakobus 2:23), maar veel minder vaak dan met Mozes. In de 175 jaren van Abrahams leven, heeft God misschien 10 keer met Abraham gesproken….

Hoe God sprak tot alle mensen

God sprak niet tot iedereen in het Oude Testament, zelfs niet tot alle Israëlieten. De Bijbel is duidelijk, dat God tot de voorouders van de Joden sprak door profeten en tenslotte door zijn Zoon (Hebreeën 1:1-2). Een aantal van die profeten hebben de woorden die God sprak op schrift vastgelegd voor de latere geslachten in wat wij noemen: Het Oude Testament. De Joden noemen het de Tenach. Dit woord is opgebouwd uit de beginletters van de drie delen waarin zij het Oude Testament verdelen: de Thora, (de Wet die soms wordt aangeduid als Mozes – Johannes 1:46), de Nevi’iem (de Profeten) en de Ketoevim (de Geschriften, soms aangeduid als de Psalmen, het eerste boek van dit deel van de Tenach – Lukas 24:44).
In het Nieuwe Testament wordt het Oude Testament aangeduid als: de Wet, de Profeten (en de Geschriften). Deze geschreven openbaring van God is de basis van de prediking van Jezus (Lukas 24:44) en van de door Jezus aangestelde apostelen (Handelingen 28:23).

Wat betekent de Bijbel voor ons?

Om het belang van de Bijbel voor ons leven te ontdekken, kijken we naar twee dingen: het voorbeeld dat Jezus gaf en de leer van de apostelen.
In het verhaal over de Emmaüsgangers vinden we een belangrijke les. Er zijn twee mensen die vertwijfeld en gedesillusioneerd zijn. Jezus helpt hen. Niet door Zichzelf bekend te maken, waardoor hun droefheid in een klap onterecht zou blijken te zijn. Dit is wat Hij doet: Hij gebruikt de wandeling om hun “vanuit Mozes en de Profeten” en “al de Geschriften” te laten zien wat op Hem betrekking had (Lukas 24:27). En terwijl ze verder wandelen, verandert er iets in hun harten (Lukas 24:32).
Dat is precies wat ook de apostel Paulus deed tijdens zijn zendingsreizen: vanuit de wet en de profeten toonde hij aan, de Jezus de door God geschonken Redder is (Handelingen 28:23). Hij had maar één onderwerp in zijn verkondiging: Christus en die gekruisigd (1 Korintiërs 2:2).
In zijn instructies aan Timoteüs schrijft Paulus wat de gelovigen nodig hebben (en wat Timoteüs hen moet leren) om het doel te bereiken dat God met hun leven heeft: het geschreven Woord van God. Dat is nuttig om ons te onderrichten in de wil van God, om verkeerde overwegingen en leringen te weerleggen, om onze levenswandel te verbeteren en ons volkomen toe te rusten voor de taak die God voor ons heeft (1 Timoteüs 4:16-17).
Als we Gods wil en leiding over ons leven willen leren kennen, kunnen we dus niet om de Bijbel heen: God heeft tot ons gesproken.

Hoe werkt dat in de praktijk?

Natuurlijk snappen we wel, dat we in de Bijbel geen letterlijke aanwijzingen vinden voor alle keuzes die we moeten maken. Gelukkig maar! Want dat zou immers betekenen dat God ons behandelt als kinderen die je altijd aan de hand moet houden. We zouden nooit volwassen worden in het geloof. Maar de Bijbel is een bron van wijsheid die ons helpt om zelf goede keuzes te maken in het leven. In de eerste plaats omdat we alleen door de Bijbel Jezus beter leren kennen en ons zijn manier van denken eigen kunnen maken. Dat is het hoogste doel voor elke christen (Filippenzen 3:10).
Daarnaast geeft de Bijbel ons soms inzicht in de voors en tegens van onze mogelijke keuzes, en soms ook inzicht in goed en kwaad. En een andere keer worden we geholpen doordat we ons herkennen in de bijbelse personen en de dilemma’s waarvoor zij zich geplaatst zien.
Als je de Bijbel biddend leest en overdenkt – daar heb je tijd en stilte voor nodig – stel je jezelf een paar vragen: Wat zegt de Bijbel over God en zijn Zoon? Vind ik een belofte, een raadgeving of een waarschuwing? En denkend aan je eigen leven stel je dan vragen als: Wat wil ik en waarom? Wat zijn mijn keuzemogelijkheden? Zijn er die strijdig zijn met bijbelse principes? Zo kun je weloverwogen keuzes maken. Je mag daarbij vragen om en rekenen op de leiding van God door zijn Geest, die immers in je woont. Misschien ontdek je zo wel de wil van de Heer, hoewel je dat lang niet altijd vooraf zult weten of ervaren. Misschien dat je soms achteraf kunt concluderen: blijkbaar heb ik in mijn overwegingen de bedoeling van mijn Heer begrepen.
Soms is het ook heel handig om aan iemand, een soort mentor, advies te vragen. Iemand die je kent als betrouwbaar, wijs en vertrouwd met de Bijbel.

Zo heb je een aantal bakens op de weg – Wat zegt de Bijbel? Wat zegt m’n mentor? Heb ik innerlijk vrede met de keuze die ik maak? – die je kunnen leiden op de weg die God met je wil gaan.

Het verhaal van hemelvaart

Op de 40ste dag na Pasen vieren we Hemelvaartsdag. Het verhaal is simpel. Nadat Jezus uit de dood is opgestaan, verschijnt hij geregeld aan zijn discipelen. Daarbij geeft hij hen verdere uitleg over de kern van de boodschap die hij in de drie voorgaande jaren verkondigd had: het Koninkrijk van God. Ook instrueert hij hen met betrekking tot hun taak in de wereld als Hij er niet meer zal zijn en zij de Heilige Geest zullen ontvangen. Op de 40ste dag na Pasen neemt hij hen mee naar de Olijfberg. Hij vat hun opdracht nog even kort samen en terwijl hij met hen praat en hen zegent, wordt hij van de aarde opgenomen. Terwijl ze hem verbaasd nakijken, wordt hij aan hun blik onttrokken door een wolk.

Wees niet verdrietig

Jezus zegt zijn leerlingen wel, dat ze niet ontroerd, bezorgd of bang moeten zijn (Johannes 14:27). Het lijkt dat de bezorgdheid en teleurstelling van hun gezichten afdruipt als Jezus zijn lijden en dood ter sprake brengt. En ondanks die opbeurende woorden en het bemoedigende feit dat Hij uit de dood is opgestaan, kun je niet zeggen, dat zijn leerlingen op de Olijfberg staan te juichen bij het vertrek van Jezus. Ook in de daaropvolgende dagen was het een niet erg geïnspireerd of inspirerend clubje.

Toch hebben Jezus’ volgelingen ontdekt, dat het inderdaad beter was dat Jezus niet meer fysiek bij hen was. Daarom is de christelijke kerk deze dag dan ook als een feestdag gaan zien. Waarom?

Het is beter dat Ik ga

In de aanloop naar Pasen had Jezus al gezegd, dat het goed, of volgens een andere vertaling: beter, was dat Hij weg zou gaan (Johannes 16:7). Want als Jezus onder de mensen blijft, kan de Heilige Geest niet komen.

Natuurlijk zouden zijn leerlingen het fijn vinden om Jezus altijd bij zich te hebben. Hij vertelde hun wat ze doen moesten, zorgde voor hen en redde hun uit netelige situaties. Wat kan daar verkeerd aan zijn? Maar met hoeveel mensen kon Jezus omgaan toen Hij fysiek op aarde leefde? Diverse bijbelverhalen maken wel duidelijk, dat aan dat aantal grenzen waren. En zouden Petrus en Johannes en al die anderen echt tot hun recht komen, als zij altijd kunnen terugvallen op de wijsheid en de kracht van Jezus? Zijn ze dan eigenlijk niet als kleine kinderen, die nauwelijks verantwoordelijkheid dragen voor hun leven en de keuzes die ze maken?

Gods bedoeling met hen is, dat ze volwassen worden. Om dat te bereiken luidt Jezus een nieuwe fase in hun leven in. Als Hij zich terugtrekt, kan de Heilige Geest komen. Die is, anders dan Jezus, niet op één plaats aanwezig, maar die werkt over de gehele aarde! Bij iedere gelovige afzonderlijk, op welke plaats ter wereld ook. De Heilige Geest geeft kracht en leiding aan de christenen. Maar bovenal onderwijst Hij hen, zodat zij leren om zelf keuzes en afwegingen maken. Hij lost niet al hun problemen op en maakt geen marionetten van hen, maar voedt hen op tot volwassenheid. Daarom is het beter, dat Jezus weggaat. Maar Hij laat ze niet aan hun lot over – Hij stuurt een “andere trooster”.

De hemelvaart maakte het mogelijk, dat zwakke mensen met kracht uit de hoge worden bekleed. Reden genoeg om feest te vieren, toch?

Ik ga naar de Vader

Jezus is niet werkloos geworden, toen de Heilige Geest zijn werk op aarde overnam. Voor Jezus is er belangrijk werk te doen bij de hemelse Vader. Om dat goed te begrijpen, kun je het beste een beeld uit het Oude Testament voor ogen houden. Bij de Israëlieten was er een hogepriester, die samen met de priesters en levieten het volk van Israël leidde op de weg van God. Maar zijn belangrijkste taak, die hij een keer per jaar vervulde, deed hij geheel alleen, ongezien door de mensen in de tempel van God, op de Verzoendag, om de zonden weg te wassen die men onwetend, zonder zich ervan bewust te zijn, had gedaan. Dat beeld wordt in het Nieuwe Testament gebruikt om iets te zeggen over het werk dat Jezus nu doet. Hij is de hemel binnengaan als Hogepriester. Hoewel Hij heilig, zonder schuld en smet is (Hebreeën 7:26), is Hijzelf mens geweest en heeft Hij aan zwakheid, lijden en verzoeking (Hebreeën 5:2) blootgestaan. Dat maakt Hem tot de perfecte Hogepriester, die voor ons als pleitbezorger bij de Vader kan optreden. Door zijn discipelen over te laten aan de zorg van een andere Trooster, kan Hijzelf een taak vervullen, die door niemand anders overgenomen kan worden. Hij leeft om voor ons te bidden (Hebreeën 7:25).

Door de hemelvaart van Jezus is er een verheerlijkte mens in de hemel, die pleit voor zwakke mensen hier op aarde. Is dat ook geen reden om feest te vieren?

Er is een groot werk te doen

Jezus’ laatste woorden van leggen iets bloot van zijn agenda. Hij was niet alleen gekomen om in Galilea een paar vrienden te maken. Hij was ook niet alleen gekomen om Israël in oude luister te herstellen. Zijn agenda omvat een veel groter plan: alle mensen moeten het evangelie horen en gered worden van hun zonden.

Hoe lang zou hij als mens nodig hebben om de hele wereld rond te trekken en overal het goede nieuws te brengen? Dat kan veel effectiever! Hij zendt vlak voordat Hij hen verlaat, zijn volgelingen uit als evangelisten: boodschappers van het goede nieuws. Beginnend in Jeruzalem zullen zij uitgaan tot alle volken. Iedereen moet het horen, iedereen kan deel krijgen aan het heil!

Nog een reden om feest te vieren: God houdt van alle mensen en nodigt hen tot zijn feestmaal!

De belofte van hemelvaart

Jezus is naar de hemel gegaan en wordt aangeduid als ‘voorloper’ (Hebreeën 13:19). Dat betekent dat er voor ons ook plaats zal zijn in de hemel. Ons hart is nu al met de hemel verbonden. Daardoor mogen we (soms) al iets van de hemelse rust ervaren. En wat kunnen we verlangen naar een toekomst waarin hemel en aarde weer één zullen zijn! En toch: ons doel is niet de hemel. Ons doel en diepste verlangen is om Hem te zien, die de weg naar die heerlijke toekomst heeft geopend: Jezus Christus, Gods Zoon, onze Redder. Degene die in onze feesten en in heel ons leven de centrale plek toekomt!